blogs

Misdaadgolf

 

Waar gaat het naartoe met de wereld? In Groot-Brittannië is vastgesteld dat kinderen vanaf drie jaar in het gehele land verantwoordelijk zijn voor een verborgen misdaadgolf. De lezers van de Daily Mail hebben er genoeg van: “Ditch the Human Rights crap” en voer opnieuw lijfstraffen met het rietje en de doodstraf in.

Nu vraagt de situatie natuurlijk om ernstige maatregelen. Zeker drieduizend criminelen, waaronder verkrachters, overvallers en inbrekers, ontkwamen vorig jaar hun straf, simpelweg omdat zij te jong zijn voor vervolging. De regering heeft immers vorig jaar besloten dat boeven pas vanaf de leeftijd van tien jaar verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun daden.

De Daily Mail vond o.m. volgende misdaden in de registratie van de politiekorpsen:

- - In Essex werd een vierjarige geregistreerd voor vandalisme en een achtjarige voor een racistische aanval

- - In Falkirk registreerde de politie een driejarige jongen en een vierjarig meisje wegens een ‘stroom van vandalisme’  (a spate of vandalism)

- - In Manchester kreeg de politie te maken met achtjarigen die verdacht werden van aanranding van andere kinderen.

Omdat zij toch niet vervolgd worden, mag de politie het er dan vaak bij laten wanneer zij te maken krijgt met criminelen van jonger dan tien, maar gelukkig legt de publieke opinie zich niet neer bij deze schande. En men weet maar al te goed wie de echte schuldigen zijn: “Thanks the the idiot liberals we have this undercurrent of killers and rapists who know most of the time the police cannot do anything ……”

Als dit de situatie is in Groot-Brittannië, hoe erg moet het dan niet zijn in Nederland en België, met hun decennialange traditie van pampering en politieke correctheid?

 

Groene metropool

Natuurliefhebbers, die om die reden de stad ontvluchten en op het platteland gaan wonen, zijn zelf verantwoordelijk voor het verdwijnen van natuur en platteland. Open landschappen worden vernield door hen die er gaan wonen om in de natuur te zijn, zeker wanneer zij verder trekken naar nieuwe open landschappen, wanneer anderen hun voorbeeld volgen en zich ook op het platteland vestigen.

Die paradox wordt beschreven in een boek uit 2009, Green Metropolis. Why Living Smaller, Living Closer, and Driving Less are the Keys to Sustainability. De auteur is David Owen, een gerespecteerd journalist bij The New Yorker. Hij stelt dat het werkelijke model voor duurzame ontwikkeling niet te vinden is op het platteland, maar in New York City, en meer bepaald op Manhattan. New Yorkers hebben per hoofd de laagste energieconsumptie en de kleinste ecologische voetafdruk in de gehele VS. Dat heeft te maken met de structuur van de stad.

Manhattan heeft een bevolkingsdichtheid van 67.000 mensen per vierkante mijl. Met anderhalf miljoen mensen op een eiland van 23 vierkante mijl (60 km²) leven vermindert nogal de mogelijkheid om veel afval te produceren, maakt dat het voor de meeste mensen niet nodig is een eigen auto te bezitten, bevordert kleine gezinnen en dwingt de meerderheid van de bevolking te wonen in de meest energie-efficiënte huizenstructuur die er is: een flatgebouw.

De twee factoren daarentegen die het meest bedreigend zijn voor duurzaamheid, en die elkaar daarbij ook nog eens versterken, zijn autogebruik en uitdijende woongebieden. Auto’s hebben het voor Amerikanen mogelijk gemaakt zich te verspreiden over ruime gebieden van nieuwbouw, waar het autogebruik weer noodzakelijk is, omdat er niks binnen loopafstand ligt en er geen openbaar vervoer is. Zo breidt de bewoonde ruimte zich steeds verder uit tot zgn. peri-urbane zones, en gaan zij, die werkelijk weg willen uit de bebouwde kom, zich op het diepe platteland vestigen – waar zij natuurlijk ook voor alles de auto nodig hebben.

Owen pleit daarom voor beleid dat werkelijk gericht is op de creatie van duurzame steden: groene metropolen, met een hoge bevolkingsdichtheid, weinig segregatie op basis van inkomen of afkomst, gemengd gebruik voor wonen, werken en cultuur, smalle straten en brede voetpaden, en alle voorzieningen die fietsen en lopen en openbaar vervoer interessanter maken dan de auto. Wat wij dus zeker niet nodig hebben volgens hem, zijn maatregelen om de verkeerscongestie te managen: bredere ringwegen, groene golven en dergelijke, zaken die juist helpen om de auto te blijven gebruiken.

Geconcentreerd samenleven in de grootstad is volgens Owen dus de meest ecologische levensstijl. En misschien heeft hij wel gelijk. A la campagne, waar ik nu woon, heb je inderdaad voor alles de auto nodig, omdat het te heuvelachtig is om te fietsen en er geen openbaar vervoer is. Maar wij blijven ons best doen om voor de rest ‘groen’ te leven op het platteland …

Verantwoordelijk voor vrijheid

Welvaart, veiligheid en vrijheid in de wereld, dat zijn de drie pijlers van het buitenlands beleid van de regering-Rutte. De vraag is in welke relatie de verdediging van mensenrechten staat tot de bevordering van welvaart en veiligheid.

De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, presenteert dezer dagen het buitenlands beleid van zijn regering. De notitie over mensenrechten in het buitenlands beleid kreeg de titel ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’. De pijler rond veiligheid moet nog voorgesteld worden, maar de relatie tussen welvaart en mensenrechten kon Rosenthal al duidelijk aangeven.In de nota staat: “Op het snijvlak van mensenrechten en welvaart bevordert Nederland de wereldwijde eerbiediging van fundamentele arbeidsnormen zoals het verbod op kinderarbeid. Dat is niet alleen een kwestie van opstaan tegen onrecht, maar levert ook een bijdrage aan een gelijk speelveld voor (Nederlandse) bedrijven.”

Aan Universiteit Leiden zei hij: “Náást die overwegingen van morele aard, is het bevorderen van respect voor mensenrechten ook in ons eigen belang. Wat ik al zei: ons land vaart wel bij een stabiele internationale omgeving, waar de regels van de rechtsstaat worden nageleefd en de mensenrechten worden gerespecteerd. Dat is goed voor handel en investeringen. Waarden en belangen gaan hier gelijk op, of, ietwat formeel uitgedrukt: de raison d’humanité maakt in de 21e eeuw wezenlijk onderdeel uit van de raison d’état. Zie ook weer onze inzet in de Arabische regio: goed voor hen. Goed voor ons. Waarden en belangen. Altijd die twee, in verwevenheid.”

Wat zijn dan de “overwegingen van morele aard”, die Rosenthal eerder vermeldde? Volgens ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’: “Nederland richt zich in het bijzonder op die mensenrechtenterreinen waar vrijheid, veiligheid en welvaart elkaar versterken. Speciale aandacht gaat uit naar de bevordering van vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid als middel om democratiseringsprocessen in met name de Arabische regio en andere regio’s waar kansen liggen een impuls te geven. Ook andere rechten die onmisbaar zijn in een democratische rechtsstaat zijn prioritair. Het gaat in de eerste plaats om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging: Nederland blijft actief opkomen voor de bescherming van religieuze minderheden, onder meer naar aanleiding van het verontrustende, toenemende geweld tegen christenen in diverse landen. In de tweede plaats maakt Nederland zich sterk voor het gelijke recht van een ieder deel te nemen aan maatschappelijke verbanden en bestuur. Vanwege zijn internationale voortrekkersrol komt Nederland in het geweer tegen twee vormen van discriminatie: discriminatie op grond van geslacht en discriminatie op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit.”

Het zou flauw zijn om de hele nota over mensenrechten af te doen als een schaamlapje voor de economische en (militaire) veiligheidsaspecten van het buitenlands beleid, maar toch kan je je wat vragen stellen bij de visie van Rosenthal. Om te beginnen: “het verontrustende, toenemende geweld tegen christenen”. Een beetje raar om deze legitimatie voor mensenrechtenactie te vernemen van iemand die deel uitmaakt van een regering die slechts kan bestaan door de gedoogsteun van Geert Wilders, die juist een andere religieuze minderheid in Nederland als de vijand beschouwt.

Ook vreemd is de mededeling in Leiden: “Verdedigers van mensenrechten en hun organisaties staan dus wat mij betreft centraal. Zij moeten zich gesteund weten. Vanuit het Mensenrechtenfonds worden juist op de ijkpunten die ik noemde projecten gefinancierd. Voor 2011 is er 35 miljoen euro beschikbaar waarvan we 26,5 miljoen via de ambassades besteden. Dan gaat het om projecten die verdedigers van mensenrechten helpen voet aan de grond te krijgen in hun land. Bijvoorbeeld – en met prioriteit voor mij – in de Arabische wereld.” En dat op een ogenblik dat Nederland heeft ingestemd met het bombarderen van Libië? Had men niet beter die verdedigers van mensenrechten ter plaatse ondersteund, in plaats van het land plat te gooien?

En tenslotte, de verdediging van mensenrechten in “de Arabische regio” eindigt natuurlijk daar, waar bezet Palestina begint. Zo bedreigde Rosenthal zelf eind 2010 ontwikkelingsorganisatie ICCO. Die zou namelijk steun gegeven hebben aan de organisatie van de Palestijnse website Electronic Intifada en opgeroepen hebben tot een boycot van Israel. Volgens Rosenthal moeten ontwikkelingsorganisaties vrezen voor hun subsidie, wanneer zij activiteiten ondersteunen die ‘indruisen tegen het Nederlandse regeringsbeleid’. Ten eerste gaat Rosenthal helemaal niet over deze subsidies, maar ten tweede blijkt hieruit toch wel een merkwaardig beeld van het recht op vrije meningsuiting, als van mening verschillen met de minister zou volstaan om monddood gemaakt te worden.

 

De nobele folteraar?

Een tijd geleden schreef ik voor uitgeverij EPO een leesverslag van Du bon usage de la torture. Ou comment les démocraties justifient l’injustifiable van de Franse filosoof Michel Terestchenko. Is folteren toch niet een klein beetje acceptabel, als daarmee de levens van ‘onschuldigen’ kunnen worden gered ?

Hieronder het –heel licht geredigeerde- leesverslag.

 

Achtergrond is de voortdurend terugkerende kwestie in ‘de oorlog tegen de terreur’ van de noodzaak van marteling om gegevens te krijgen waardoor de veiligheid van de eigen burgers beter beschermd zou kunnen worden. Het thema blijft actueel, ook voor wat betreft de overdracht van gevangenen aan staten die geen verantwoording hoeven af te leggen over martelen, en voor de vraag wanneer een behandeling als marteling moet worden beschouwd.

Terestchenko onderzoekt de kwestie overwegend vanuit een politiek ethische hoek, en maakt daarbij ruim gebruik van empirisch materiaal, zoals krantenberichten, redevoeringen, wetgeving, televisieseries, enz.

Vanwege de nadruk in de berichtgeving de afgelopen jaren op de rol van de VS op dit terrein (Abu Greib, Guantanomo, waterboarding, geheime foltergevangenissen in Oost-Europa en Noord-Afrika, …) is het feitenmateriaal bijna uitsluitend Amerikaans getint.

 

De redenering volgt een strakke en logische opbouw.

In de inleiding wordt de vraag of foltering acceptabel is in een democratische samenleving ontleed in vier deelvragen:

- Bestaan er extreme noodsituaties waarin het gebruik van marteling de enig mogelijke oplossing zou zijn om inlichtingen te verkrijgen die mensenlevens kunnen redden?

- Indien zich zo’n geval zou voordoen, zou foltering dan moreel aanvaardbaar zijn?

- En als dit het geval zou zijn, zou het dan ook doeltreffend zijn als methode?

- Tenslotte, wie zou de beslissing moeten nemen om over te gaan tot marteling, en wat zijn de gevolgen van zo’n beslissing waarbij de belangrijkste rechtsnormen en de principes van de ‘liberale’ democratische samenlevingen worden aangetast?

Men moet immers vaststellen dat er, ondanks de talrijke verboden op foltering, blijkbaar toch een smalle marge van onduidelijkheid is, waarin het absolute folterverbod relatief blijkt te worden. Meestal wordt dit gelegitimeerd door het ‘argument van het minste kwaad’: één individu of mensenrecht opofferen om een samenleving te redden.

T. maakt al in de inleiding zijn doelstelling bekend: bewijzen hoe het toestaan van foltering leidt tot een soort politieke zelfmoord van de staat die ze toepast, en dat de pragmatici die –hoe uitzonderlijk ook- het gebruik van foltering verdedigen juist de samenleving ondergraven die zij proberen te beschermen.

Vanaf dan volgt in tien hoofdstukken een streng logische opbouw naar de conclusie die T. al in zijn inleiding aankondigt. Daarbij is het niet zo dat de opbouw strikt lineair is, waarbij elk hoofdstuk noodzakelijk voortkomt uit het vorige, en onvermijdelijk leidt tot het volgende. Uit sommige hoofdstukken komen verschillende denkpistes voort, die elk in een eigen hoofdstuk worden toegelicht. In de opbouw vind je dus vertakkingen en zijsprongen, waarbij specifieke argumenten worden besproken of weerlegd, maar die uiteindelijk alle leiden tot de conclusie dat marteling ethisch, politiek, en uit een oogpunt van doelmatigheid en doeltreffendheid ontoelaatbaar is. Dat maakt dat in de tekst nogal eens inhoudelijke herhalingen voorkomen. Zo kan bv. in hoofdstuk X redenering A gemotiveerd verworpen worden. In hoofdstuk X+1 wordt dan redenering B uitgerafeld tot een variant van redenering A, zodat ook B tot dezelfde verwerping leidt. T. schrijft dan in beide hoofdstukken zijn motivering van de verwerping voluit uit.

Elk van de tien hoofdstukken is nog eens ingedeeld in onderdelen met een eigen titel, die ook in de inhoudsopgave zijn opgenomen.

  1. De lange geschiedenis van foltering door de overheid in de VS: redelijk bekende gegevens over de Amerikaanse traditie van psychologische foltering en over activiteiten van de CIA in dit verband.
  2. Hoe juristen in de VS ingezet werden om foltering door de overheid juridisch te legitimeren, of de term foltering voor te behouden voor activiteiten die leiden tot ‘fysiek lijden dat te vergelijken is het falen van een orgaan, de verwijdering van een vitale functie, of de dood’, kortom een zeer restrictieve interpretatie van het begrip (41). Verder de uitvinding van de term ‘illegale strijder’, zodat het internationale oorlogsrecht kan worden omzeild, en de straffeloosheid van folteraars onder Bush. Ook het veelvuldige gebruik van de term terrorismebestrijding dient dit doel: omdat ‘terroristen’ op geen enkele manier een plaats hebben binnen het oorlogsrecht, is dit recht ook niet van toepassing op de behandeling van wie terrorist wordt genoemd.

De enige belangrijke uitschuiver van het boek zit in dit hoofdstuk: een lofzang op het Israëlische Hooggerechtshof als de verdediger van het verbod op folteren in Israël (47). De Palestijnen zullen het graag horen.

  1. De Amerikaanse ‘archipel’ van de foltering: het in het geheim uitleveren van gevangenen aan folterende staten, het voorbeeld van Abou Ghraib als een uitwas waarbij alle essentiële militaire regels met voeten werden getreden, de rol van de CIA en dekmantels in wereldwijde training van agenten voor foltering en verdwijning van tegenstanders.
  2. De parabel van de tijdbom (la parabole de la bombe à retardement) : het klassieke filmscenario : de boef/terrorist heeft een bom met een tijdmechanisme geplaatst in een school/onder een brug/in een vliegtuig, enz. en alleen foltering zal hem kunnen doen bekennen waar/wanneer het ding afgaat, zodat met die kennis nog tijdig duizenden onschuldige kinderlevens zullen kunnen worden gered. Juist in zulke situatie zou een absoluut folterverbod fundamentalistisch en moreel onacceptabel zijn.
    Probleem met deze parabel is niet alleen dat iedereen zich het probleem levendig kan voorstellen, maar ook dat een ethische legitimatie voor foltering in dit geval zeer wel mogelijk is. Alles hangt af van het uitgangspunt dat men inneemt: geïnspireerd door de categorische imperatief van Kant, of geïnspireerd door een ‘realistische’ visie, die streeft naar het grootst mogelijk geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen (utilitarisme).
    Illustratie van het dilemma door uitgebreide analyse van tv-serie 24 (heette die zo? Een serie over een held die zogezegd in real time allerlei aanslagen voorkwam).
  3. De nobele folteraar. De held die ‘vuile handen’ maakt, want iemand moet de klus klaren ten bate van de gehele gemeenschap, maar hij zal achterblijven (kiest daar ook voor) met eeuwige morele problemen. Hij neemt maw. de morele schuld van de hele samenleving op zich.
    Zowel een eminent filosoof als Michael Walzer als een eminent jurist als Alan Dershowitz kunnen zich varianten voorstellen waarin fundamentele rechtsregels en grondrechten met voeten getreden worden in functie van een hoger belang. Beiden kiezen echter voor een andere verantwoordelijkheid: bij W. moet het folterende individu als persoon zijn eigen verantwoordelijkheid opnemen, en desnoods vervolging doorstaan; bij D. moet de staat de verantwoordelijkheid op zich nemen door het afgeven van een gerechtelijk mandaat tot folteren.
    Situering van de discussie binnen het kader van Il Principe van Macchiavelli + fundamentele kritiek van T. op beide opties.
  4. Le mal n’est pas un bien. Hoe om te gaan met dit conflict : enerzijds erkennen dat de foltering en alles wat daarbij hoort een absoluut kwaad zijn, en anderzijds aanvaarden dat dit kwaad soms in uitzonderlijke omstandigheden onvermijdbaar is. Dit is een ander soort moreel conflict dan in het geval van de ideologische rechtvaardiging van foltering in een noodtoestand (waarbij ethische dilemma’s worden opzijgezet) of in het geval van de morele zuiverheid (waarbij de mogelijkheid van een noodsituatie wordt ontkend).
    In de moderne traditie zijn er twee dominante benaderingen: de ‘macchiavelliaanse’ die zegt dat men moet handelen naargelang de omstandigheden, en de utilitaristische die alleen rekening houdt met de uitkomst van het handelen.
    T. vindt dat men ten allen prijze de idee moet behouden dat morele transgressie (het tijdelijk accepteren van het kwaad) een transgressie is, dus niet te legitimeren. Daarmee worden zowel de Macchiavelli-geïnspireerde benadering als de utilitaristische verworpen.
  5. Samenvatting van het voorgaande en van wat nog gaat komen: “We moeten het nu zo helder mogelijk vaststellen: gezien in het geheel van de voorwaarden die zij veronderstelt, is de ideologie van de gecontroleerde marteling gebaseerd op een fabel, op een constructie van de verbeelding die niet door feiten onderbouwd wordt, op een scenario – de tijdbom – waarvan de overtuigingskracht ineenzakt zodra men de concrete situaties objectief onderzoekt.” (126)

Over het pseudo-realisme van de fabel van de tijdbom : de omstandigheden die vereist zijn voor het werkelijk relevant zijn van de denkpiste van de tijdbom komen in de praktijk niet alle tegelijk voor. Het argument van de tijdbom is uiteindelijk een denkspel dat, in welke variant ook, slechts leidt tot ‘criminalisering’ van de staat. Immers, om van staatswege te mogen folteren, zullen professionals (incl. medisch personeel) voor dat doel opgeleid moeten worden. “Zou een samenleving die dit soort opleidingscentra zou bouwen, en die dergelijke mensen zou opleiden in haar scholen en academies, te verenigen zijn met het idee van een decente democratische samenleving?”

  1. De nutteloosheid van foltering? Als marteling efficiënt is, kan geen waarde worden gehecht aan de uitkomst ervan, aangezien de gemartelde alles zal zeggen om de foltering te doen eindigen (en zelfs als hij de waarheid spreekt, zal de folteraar daaraan twijfelen, omdat hij niet weet of er niet alleen maar wat gezegd wordt om de marteling te laten eindigen).
    Foltering heeft dus vooral een symbolische betekenis, zeker als zij op massale schaal wordt toegepast (en meestal is dat het geval: Algerije, Vietnam, Irak, Afghanistan).
  2. Vasthouden aan principes waarover niet te onderhandelen valt.

T. verwerpt het idee van ‘de regel en de uitzondering’: “van foltering een acceptabele praktijk maken, zelfs maar in uitzonderlijke gevallen, impliceert dat men vooraf het abolute verbod op foltering heeft opgegeven” (168). Met het opgeven van het absolute verbod, is men terechtgekomen op een glijdende schaal, want wie gaat nog bepalen tot hoever een overschrijding van het taboe acceptabel is wanneer niet meer?

  1. De staat wordt zelf illegitiem.

Vijf criteria om te bepalen wanneer sprake is van foltering door de staat (191). Het accepteren van foltering door de staat ondermijnt het wezen zelf van de staat. Elke staat is immers gegrondvest op de idee van het waarborgen van de lichamelijke integriteit, zowel in de relaties tussen burgers onderling (geweldsmonopolie) als in de relatie tussen de burger en de overheid (strafprocesrecht).

 

De auteur is hoogleraar wijsbegeerte aan de universiteit van Reims, en heeft verschillende boeken gepubliceerd over politieke filosofie en ethiek. Hij heeft een inhoudelijk sterke en goed onderhouden blog.

De bronnen zijn relatief beperkt voor dit soort werk, maar ook weer niet tè. Zowel Amerikaans feitenmateriaal als beschouwingen, idem voor Europees materiaal. T. leest/verstaat blijkbaar Engels, maar verwijst voor sommige bronnen toch naar de Franse vertaling à ratjetoe in bibliografische vermeldingen

Geschikt voor Vlaanderen en Nederland? Moeilijk te zeggen hoever men hier nog openstaat voor een auteur die zich ook op Franse bronnen baseert.

Stijl en taalgebruik: vlot geschreven. T. slaagt er in mijn ogen uitstekend in om een serieuze ethische discussie op een goed leesbaar niveau te brengen. Naar mijn smaak worden redeneringen en conclusies soms iets te vaak herhaald, maar ik denk dat dit voor een groot publiek geen bezwaar hoeft te zijn.

Is uitgave commercieel haalbaar?

- actualiteit van het werk: gaat het over een actueel onderwerp? Ik zou het geloven; zie alleen al de afgelopen week ‘Bebloede en gillende medegevangenen zijn doodnormaal’ (DeWereldMorgen over Palestijnen in Israëlische cellen), Bush in zijn memoires over waterboarding, e.a.

- doelpubliek: niveau ethiek voor hbo-studenten; leken die openstaan voor toegankelijke discussie over een actueel onderwerp van politieke ethiek

- promotiekansen: T. is volgens mij niet vies van de publiciteit (blog, regelmatig lezingen en debatten in het land). Hij leest Engels, spreekt het dus misschien ook. Gevestigd in Reims, vlakbij België. Het thema zal voorlopig niets aan actualiteit verliezen, dus er zal regelmatig wel een aanleiding zijn voor diverse organisaties om het boek onder de aandacht te brengen.

 

Eindordeel: uitgeven of niet?

Plus

- Gebaseerd op alom bekend Amerikaans materiaal (Abu Ghraib, maar ook Guantanamo en 24), maar ook op de Franse oorlog in Algerije (brengt het hele verhaal toch ook weer dichterbij), kortom op materiaal dat in het westerse collectieve geheugen zit

- Zeer toegankelijke weergave van klassieke discussie uit de politieke ethiek

- Onderwerp blijft actueel:

- De ethische gedachtengang wordt voortdurend concreet gemaakt aan de hand van voorbeelden die aanhaken bij het populaire geheugen (op televisie): Irak, tijdbomfilms, Algerije, 24, …

- Samenbrengen van hedendaagse Amerikaanse en klassieke Europese denkers

Min

Frans auteur met moeilijke naam

Iets te veel herhalingen naar mijn smaak

Klassieke knoeiboel in bibliografische verwijzingen: soms verwijzing naar originele Amerikaanse bron, dan weer naar Franse vertaling; jaartal van publicatie is soms jaar tal van vertaling (bv. p. 123: Kant, Paris, 1986)

Doen!

De uitgeverij besloot het niet te doen, maar ik vond het toch de moeite om er nog eens naar te verwijzen in dit blog.

Michel Terestchenko, Du bon usage de la torture. Ou comment les démocraties justifient l’injustifiable, Editions La Découverte 2008, 207 p. + bibliografie, inhoud

 

België constructief splitsen

Als België dan toch zo nodig moet gesplitst worden in gemeenschappen, waarom dat dan niet doen op basis van leeftijd, in plaats van taal? Zo kan je makkelijk komen tot vier gemeenschappen, die elk proportioneel vertegenwoordigd worden in de Belgische wetgevende instellingen, de politieke organen en de overheid.

Waarom niet een kindergemeenschap, zeg maar voor de Belgen van 0 tot 14 jaar? Die kan desnoods haar eigen vertegenwoordigend lichaam krijgen, dat zeggenschap heeft over de kindergemeenschapsmateries, zoals daar kunnen zijn: vrije schooldagen of het recht om al dan niet alle troep op tv te kijken.

Dan is er een jongerengemeenschap, voor de Belgen tussen 15 en 25 jaar. Die mag zich bezighouden met voor haar belangrijke zaken als sex, kindjes kopen, sex, luiwammesen en moe zijn, sex, en lawaai maken. Er is verder een volwassenengemeenschap, van 26 tot 45, die bevoegd is voor zaken als fotovoltaïsche panelen, binnenlands toerisme en gastronomische keurmerken. De rijpere gemeenschap tenslotte, die bestaat uit alle Belgen van 46 jaar en ouder, mag zich uitspreken over het beleid inzake kleinkinderen, zeedijken en boswandelingen.

Elke gemeenschap is proportioneel vertegenwoordigd in het nationale parlement, dat wetgevende macht heeft inzake alle materies die er werkelijk toe doen. Het grote voordeel van dit gemeenschapssysteem is dat de gehele Belgische bevolking vertegenwoordigd is, en dat niemand opgesloten zit in één gemeenschap. Als het goed is, stroomt immers iedereen na verloop van tijd door naar een volgende gemeenschap, wat de kans biedt om daar een nieuwe politieke carrière te beginnen. Bovendien vormt dit evenredigheidssysteem een sluitende afspiegeling van de gehele bevolking, aangezien het niet moeilijk is om bij elke verkiezing via het rijksregister te bepalen hoeveel mensen bij een bepaalde leeftijdsgemeenschap horen.

Je zou België ook nog op een andere manier kunnen splitsen in gemeenschappen, maar die vereist een enigszins rigoureuze aanpak, nl. de splitsing in twee gemeenschappen en een restgemeenschap op basis van de favoriete vakantiebestemming. Iedereen weet dat Belgen ofwel liefst naar de zee, of naar de Ardennen op vakantie gaan. Voor het vaststellen van de zee- resp. de Ardennengemeenschap wordt uitgegaan van de gezinskeuze. Hoe een gezin die keuze bepaalt, kan desnoods wettelijk in een erkende procedure worden vastgelegd. Vervolgens –en dat is de harde, maar noodzakelijke, ingreep- wordt de zeegemeenschap gehuisvest in wat nu Wallonië heet, en de Ardennengemeenschap in het noordelijke gedeelte van België, zodat bij vakantie aan de andere kant het vakantiegevoel optimaal is.

De gezinnen die niet kunnen of willen kiezen worden ondergebracht in een restgemeenschap, die wordt overgeplaatst naar wat nu het Brussels hoofdstedelijk gewest heet. Die moeten,vanwege hun weigering om een zuivere gemeenschapsidentiteit aan te nemen, wel een vergoeding betalen aan de echte gemeenschappen, telkens zij Brussel willen verlaten om in de Ardennen, resp. aan zee vakantie te nemen. Wat nog moet uitgewerkt worden is of die Brusselse restgemeenschap een volwaardige gemeenschap is naast de twee echte gemeenschappen. Maar waar een politieke wil is, is een weg.

Kosmopolitisme

Als er één zaak is waar populisten als De Wever en Wilders een afkeer van hebben, is het wel ‘kosmopolitisme’, de ideologie van de linkse elite, die zich verheven voelt boven onze mensen, onze cultuur, onze taal, onze geschiedenis en onze natie. Niet verwonderlijk dan dat juist een filosoof als Seyla Benhabib een eloge schrijft op het kosmopolitisme. Een vrouw, geboren in Turkije, studies in Duitsland, en nu prof in de Verenigde Staten, die een lezing houdt over Kosmopolitisme en democratie, uitgerekend voor de Duitse Grünen, vormt dat niet exact de bevestiging van hoe ver de kosmopolieten verwijderd staan van ons volk?

Lettera internazionale 106 publiceerde eind vorig jaar een vertaling van haar rede uit 2009, en dat is toch andere lectuur dan de doorsnee Vlaamse internetliteratuur over ‘rode hoeren’, ‘Brusselse hoeren’ of de ‘hoer van Stevaert’.

‘Kosmopolitisme’, zegt Benhabib, betekent voor haar de erkenning dat mensen morele personen zijn die recht hebben op bescherming door het recht, en dat niet omdat zij rechten kunnen opeisen als burgers van een staat of leden van een etnische groep, maar puur omdat zij mensen zijn. In deze eeuw, nu grenzen steeds poreuzer worden, betekent kosmopolitisme dat het recht binnen de grenzen en dat er buiten samenlopen, zelfs als er tussen die twee spanningen kunnen bestaan.

In die zin echter lijkt kosmopolitisme op het eerste gezicht moeilijk verzoenbaar met democratie. Democratie betekent immers dat men zich vormt als demos, “als een politieke gemeenschap met heldere regels, waarmee de verhoudingen tussen binnen en buiten worden vastgelegd. [-] Een democratisch volk aanvaardt de heerschappij van de wet, aangezien het zich beschouwt als de maker daarvan en tegelijk als haar/zijn* bestemmeling. In die zin is de burger van een democratie dus niet een burger van de wereld, maar een lid van die politiek helder omschreven gemeenschap.” De Wever zou hier instemmend knikken. (* Overigens, de wet, la loi, la legge, is volgens het groene boekje om het even mannelijk of vrouwelijk.)

Het woord ‘kosmopolitisme’ nu is samengesteld uit kosmos (universaliteit) en politis (burger). Dat er dan ook tussen deze twee concepten spanningen bestaan, is evident. In de antieke Griekse filosofie worstelde men al met de vraag wat het betekent ‘wereldburger’ te zijn. Voor de cynici (geen scheldwoord, maar een serieuze filosofische tendens) betekende het dat de kosmopoliet een nomade was zonder vaderland, die in harmonie leeft met de natuur en wereld, en die zich niet gebonden voelt aan één stadsstaat. Hier ligt al de oorsprong van de negatieve connotatie van een kosmopoliet als iemand ‘zonder wortels’.

Later zouden de Griekse en Romeinse stoïcijnen met een andere interpretatie komen. Volgens hen delen de mensen niet alleen nomoi, de wetten van hun respectieve stadsstaten, maar ook de logos, die de basis vormt van de rede. Benhabib verwijst naar Marcus Aurelius: als intelligentie iets gemeenschappelijks is aan ons, mensen, (niet: aan ons mensen), dan hebben wij ook de rede als gemeenschappelijk, en dus ook de wet; in dat geval zijn wij medeburgers; in dat geval zijn wij samen deel van een politiek lichaam, en kan de wereld beschouwd worden als een stad/staat.

Is er op die redenering wat af te dingen? Het zal best, maar zij heeft toch nog eeuwen voortgeleefd: de kosmopoliet is een persoon, die in gedachten of in de praktijk afstand neemt van gewoonten en wetten, en deze observeert vanuit het gezichtspunt van een superieure orde, die volgens hem/haar samenvalt met de rede, schrijft Benhabib. Zie je wel: elitair!

Uiteindelijk is het Immanuel Kant, die aan het eind van de achttiende eeuw aan het kosmopolitisme een nieuwe betekenis geeft, die verzoenbaar is met de eisen van een moderne rechtsstaat.

Ik vertaal nu Seyla Benhabib: “Aan Kant zijn wij het onderscheid verschuldigd tussen constitutioneel recht, dat de juridische verhoudingen tussen personen reguleert binnen een staat; internationaal recht (ius gentium), dat de juridische verhoudingen tussen staten behandelt; en het kosmopolitisch recht (ius cosmopoliticum), dat de juridische verhoudingen codificeert tussen personen, die niet worden beschouwd als burgers van welbepaalde menselijke gemeenschappen, maar als leden van een wereldwijde civiele maatschappij. [-] Wereldwijd burgerschap betekent, op de eerste plaats, een nieuwe globale juridische orde, waarin mensen welbepaalde rechten hebben, simpelweg op grond van hun mens-zijn.”

Nu wordt wel breed aanvaard dat het juist met de Universele verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 is, dat ‘wij’ begonnen zijn aan de ontwikkeling van een civiele maatschappij waarin normen van internationale gerechtigheid overgaan in normen van kosmopolitische gerechtigheid. En die transformatie van het recht dwingt ons om de relatie tussen kosmopolitisme en democratie (die in het begin van de vorige bijdrage nog als problematisch werd geschetst) te herzien. Benhabib: “De vraag waar wij nu mee geconfronteerd worden, gaat niet meer over kosmopolitisme en democratie, nog minder over kosmopolitisme of democratie, maar veeleer over de democratie in het tijdperk van het juridische kosmopolitisme.

En intussen zijn wij ook terecht gekomen in een economisch en politiek kosmopolitisme, wat Antonio Negri en Michael Hardt Empire hebben genoemd, een anoniem netwerk van regels, dispositieven en structuren tot stand gekomen binnen een wereldwijd kapitalistisch systeem, en gebaseerd niet in de eerste plaats op wetten, maar op afspraken (verdragen, convenanten, charters, …). In dat wereldwijd Empire is volgens Negri en Hardt migratie, niet alleen van kapitaal maar ook van mensen en arbeid, de stuwende factor van ontwikkeling. En dat betekent dat de grenzen van het demos, zoals zij historisch tot stand gekomen zijn, niet meer vanzelfsprekend zijn. Benhabib: “De wereldwijde migratiemodellen, die voortdurend in verandering zijn, tonen ondubbelzinnig dat volkeren zich samenstellen en her-vormen in de loop van de geschiedenis.”

En zij besluit: “Het is moeilijk te geloven, maar er bestaat geen democratische procedure om democratisch te beslissen wie deel moet uitmaken van het demos en wie niet, aangezien een dergelijke beslissing al het onderscheid impliceert tussen zij die kunnen beslissen en zij die niet tot het demos behoren. Wij bevinden ons hier voor een vicieuze cirkel.”

Wat te doen met deze logische patstelling, komt amper nog aan bod in de rede van Seyla Benhabib, maar het aardige is dat zij wel aantoont dat kosmopolitisme niet de hobby is van een linkse elite, maar juist de context waarin democratie (de heerschappij van het demos) zich onvermijdelijk situeert. (En dat kosmopolitisme een morele opdracht is – maar dat is een ander verhaal.)

Hiroshima mon amour

 

Ik was vergeten wat een prachtige film het is. Gisteren deed ik nog een parodie op zo’n typische Marguerite Duras-dialoog met vlakke stemmen en veel stiltes, maar achteraf kreeg ik ineens zin om deze oerfilm van de nouvelle vague opnieuw te bekijken.


Man: Tu n’as rien vu à Hiroshima. Rien.


Vrouw : J’ai tout vu. Tout.


Stilte


Man : Non, tu n’as rien vu à Hiroshima.


Vrouw : Ainsi l’hôpital, je l’ai vu. J’en suis sûre. L’hôpital existe à Hiroshima. Comment aurais-je pu éviter de le voir ?


Man : Tu n’as pas vu d’hôpital à Hiroshima. Tu n’as rien vu à Hiroshima.


En daarbij die eerste vier beelden: dezelfde verstrengelde lichaamsdelen, versteend, verzand, gesmolten huid, een esthetische sensuele variant als aanloop naar de documentaire beelden van de Japanse slachtoffers die gaan volgen. En ook: Alain Resnais heeft het repetitieve, de litanie, die het kenmerk gaat worden van Duras’ schrijven omgezet in beelden. Het verhaaltje is er wat met de haren bij gesleurd: Duras doet niet meer aan romanintriges en psychologische portretten. Haar thema is nu al het onthouden en het vergeten, hoe de aftakeling van het geheugen werelden schept, die niet te delen zijn met anderen.


Er is al zoveel gepubliceerd over deze film en over de betekenissen in het scenario van Marguerite Duras, daar heb ik niets aan toe te voegen. Mij viel gisteren vooral op hoe esthetisch de vormgeving is, de compositie en de kleuren. Hiroshima mon amour is een zwart/witfilm, maar wat een kleurschakeringen zitten er in die beelden.


Wat mij ook opviel, is de doorlopende westerse orkestmuziek. Je zou denken dat zo’n film meer gebaat is bij een sober geluid, of bij klankopnamen van de landschappen die je te zien krijgt. Dit is wat de nouvelle vague ook later zou gaan doen, maar misschien was het daar in 1959 nog te vroeg voor. Duras zelf wilde overigens expliciet de muziek van Giovanni Fusco, dus dan zal het wel goed zijn, zeker?


Merkwaardig: mijn dvd-kopie geeft als leeftijdwaarschuwing ‘16’ aan, met als toelichting: sex en geweld. Geweld, OK, de beelden van Hiroshima misschien. Maar sex?
 


A la campagne 1

Officieel woon ik al een tijd ergens op het platteland, maar aangezien ik daar niet permanent verblijf, is het leven à la campagne steeds vol verrassingen.


In de laatste week van 2010 hadden wij 40cm sneeuw in de tuin. De hele wereld leek wit, en aangezien er in de gemeente niet gestrooid wordt maar alleen geruimd op de enkele hoofdwegen, kon je over de witte vlakte uitsluitend navigeren aan de hand van de paaltjes en de draad die de weiden van de weg afbakenen.


Twee weken later was er de plotse dooi, met de bekende overstromingen als gevolg. Nu blijkt dat er nog steeds (of weer) sneeuw ligt in de streek, maar de riviertjes stromen min of meer binnen hun oevers.


En ook de mollen zijn er weer. Ik dacht dat mollen een winterslaap houden, maar in de tuin zijn  al tientallen molshopen te zien. Dan biedt internet uitkomst. Op de site van Plattelandsvereniging Hei, Heg & Hoogeind vond ik deze tekst:


“De Insecteneters, die in de gematigde luchtstreken leven, hebben een winterslaap. Zij zouden namelijk gedurende het koude jaargetijde geen voedsel genoeg kunnen vinden. Alleen diegene die altijd in de grond leven, zoals de mol, houden geen winterslaap. Wordt het weer kouder, dan kruipen de regenwormen en de verschillende insecten dieper in de grond, en de mol trekt ze na, hoewel men hem ook dikwijls door de sneeuw ziet lopen. Ook verzamelt de mol regenwormen als wintervoorraad in zijn nest; om ze het ontsnappen te beletten bijt hij ze de voorste leden af; ze kunnen dan niet meer in de grond boren.”


Wel zielig voor die regenwormen. Dat ligt daar maar, levend en wel maar zonder voorpootjes, te wachten om opgegeten te worden.
 

Fort Europa

In het oude stuk ‘De metaforische kracht van Fort Europa’ (zie het prentje hieronder), dat ik in het archief heb opgenomen, is o.m. sprake van de vooruitgeschoven verdedigingswallen van Europa. Maar die tekst dateert van vóór de uitbreiding van de Europese Unie met Oost-Europa. De grens van Europa lag dus toen nog tussen Duitsland en Polen en in het zuiden in de Middellandse Zee (met een paar vooruitgeschoven posten in Marokko).

Inmiddels zijn de verdedigingslinies weer fel opgeschoven, zowel naar het oosten als naar het zuiden. Zo werd bijvoorbeeld afgelopen zomer bekend dat Italië en de EU voor 300 miljoen euro de zuidergrens van Libië gaan ‘beveiligen’. Het Italiaanse bedrijf Selex Systems Integrations mag een netwerk van radarinstallaties bouwen om de enorme woestijn te bewaken waar Libië grenst aan Soedan, Niger en Tsjaad. In ruil voor deze investering, zal Libië voortaan overgaan tot onmiddellijk refoulement van migranten die naar Europa zouden kunnen willen trekken. Refoulement is de term uit het vreemdelingenrecht, die duidt op het terugzenden van asielzoekers naar hun land van herkomst, of naar het laatste land waar zij verbleven hebben. Asielzoekers die op de Middellandse Zee onderschept worden kunnen zo meteen, zonder dat zij voet aan wal zetten in Europa, teruggestuurd worden naar Libië, dat hen dan op gepaste wijze ‘verwijdert’.

Daarbij maakt het niet meer uit dat zich onder die asielzoekers mensen zouden kunnen bevinden die recht hebben op een erkenning als (politiek) vluchteling, aangezien Tripoli het Vluchtelingenverdrag nooit ondertekend heeft. Toen het akkoord hierover in 2009 gesloten werd, verklaarde Berlusconi tevreden: “Zo zullen wij meer olie hebben en minder illegalen”. 
 

 

Plattelandsarmoede

Er zijn van die mensen, die op een bepaald ogenblik in hun leven genoeg hebben van het leven in de stad, en dan een huis kopen op het platteland, om daar ‘in de natuur’ te gaan leven. Dat is de comfortabele kant van het verhaal.

Tegelijkertijd blijkt uit een studie van het Centrum voor Sociaal Beleid van Universiteit Antwerpen dat in 2010 14,8% van de Belgen onder de armoedegrens leeft. Opvallend daarbij is dat er steeds meer working poor voorkomen: mensen die ondanks het feit dat zij werk hebben, niet voldoende verdienen om menswaardig te kunnen leven. Dat is een fenomeen dat aan het eind van de twintigste eeuw vrijwel verdwenen was, maar dat nu in sterke mate weer aangroeit. Een extreem voorbeeld levert Italië, waar de extreme liberalisering van de arbeidsmarkt ertoe geleid heeft dat miljoenen mensen de kost moeten verdienen met ‘precaire jobs’, deeltijdcontracten of aanstellingen van bepaalde duur, opeenvolgende uitzendcontracten, of banen diep beneden hun opleidingsniveau. Ook in België ontwikkelt zich een tweespalt tussen de goedbetaalde jobs in de kenniseconomie en de financiële dienstverlening, en een secundaire arbeidsmarkt van slecht betaalde, tijdelijke en onzekere baantjes.

Bovendien blijkt dat het Belgische leefloon, dat bedoeld was om mensen toch het minimum te verzekeren dat noodzakelijk is voor een menswaardig leven, nog verder onder de armoedegrens ligt dan eerst gedacht. Met andere woorden, mensen die van geen hout meer pijlen weten te maken, mogen wel een beroep doen op bijstand, maar kunnen daarvan alleen niet leven. Wat moeten zij dan? Zwart werk natuurlijk, of de informele economieën in, waarvoor zij dan weer gestraft worden, indien zij worden betrapt.

In Frankrijk is beschreven hoe zich door de vlucht naar het platteland dan een neerwaartse spiraal van armoede ontwikkelt. Op een bepaald ogenblik wordt de woning in de stad te duur, en men besluit te verhuizen naar een goedkopere huurwoning op het land (niet in de randgemeenten, want die zijn zeker te duur). Dan blijkt echter dat er op het platteland geen werk is. Wanneer de auto het niet meer doet, is men aangewezen op het openbaar vervoer om nog in de stad te kunnen werken. Maar het openbaar vervoer is afgebouwd, omdat iedereen toch een wagen had, en omdat de algemene liberalisering van de openbare diensten er niet was om deze voor iedereen toegankelijk te maken, maar juist om harder te kunnen optreden tegen wie ze niet kan betalen. Bovendien blijkt dat deze stedelijke armen op het platteland al gauw vergaan van de eenzaamheid. Omdat de informele arbeidscircuits er kleiner zijn dan in de stad, is er ook geen uitweg uit die spiraal.

Het mechanisme is uitgebreid beschreven in Frankrijk, maar in sommige dorpen in Wallonië zie ik hetzelfde gebeuren: jonge mensen die bijvoorbeeld Liège ontvlucht zijn, die nu met hun kindje in een goedkoop krot wonen in een dorp, en die alleen nog een baantje kunnen houden in de stad zolang hun auto nog niet geheel een wrak is. Dat is ook op het platteland gaan leven.

 

Syndicate content