neoliberalisme

17 miljoen wachtenden

Er zijn nog 17 miljoen wachtenden voor u. Dat is de titel van een boek waarin journalist Sander Heijne de resultaten bundelt van zeven jaar onderzoek voor de Volkskrant en de Correspondent naar de gevolgen voor de publieke dienstverlening wanneer daarop marktwerking wordt losgelaten.

Zeventien miljoen, zoveel Nederlanders zijn er. Maar wie denkt dat het om een puur Nederlands verhaal zal gaan, kan alvast een bewerking van het eerste hoofdstuk lezen op de Correspondent. Hilarisch – als het tenminste niet zo triest was – is de beschrijving van hoe exact zes jaar geleden een sneeuwbui van een paar uur het gehele spoorverkeer in Nederland lamlegde. Niet zoals het jaar daarvoor trouwens, en het jaar dààrvoor. ‘IJs op de wissels’, zegden zowel NS als ProRail (te vergelijken in België met de NMBS en Infrabel, de twee overheidsbedrijven verantwoordelijk voor resp. het vervoer en de infrastructuur). “Honderdduizenden forenzen en studenten strandden op gure perrons. Tot overmaat van ramp was er amper informatie. Reizigers hadden geen idee of en wanneer hun trein vertrok en moesten uren in de vrieskou wachten op hun sprinter of intercity. Soms doken treinen op bij de verkeerde perrons, waardoor reizigers na uren wachten alsnog hun trein misten.”

Nu kan je wel meewarig grinniken, omdat deze situatie in België dagelijkse kost is (behalve dan de vrieskou), maar de kern van de zaak is dat het ‘liberaliseren’ van de publieke sector bijna altijd ten koste is gegaan van de gebruikers, de burgers dus. Heijne schrijft:

“Ik heb tenminste nergens in de handelingen van de Tweede Kamer kunnen terugvinden dat de voorstanders van marktwerking op het spoor voornemens waren om een onbestuurbare chaos te creëren tijdens winterse buien op het spoor.

En toch gebeurde dit.

(..)

In de energiesector noemde geen voorstander van marktwerking het als een positieve bijkomstigheid dat al onze belangrijke elektriciteitsbedrijven in buitenlandse handen zouden komen, waardoor de Nederlandse overheid de grip op deze sector goeddeels zou verliezen.

En toch gebeurde dit.

Het massaontslag van 11 duizend relatief goed betaalde postbodes in 2010, om ze te vervangen door onderbetaalde postbezorgers, werd eind vorige eeuw ook al niet gebruikt als argument om de postmarkt te liberaliseren. Noch was het de bedoeling dat de prijs van de postzegel zou verdubbelen na het openstellen van de postmarkt.

En toch gebeurde dit.”

Heijne heeft misschien gelijk dat de negatieve resultaten niet werden aangevoerd als argument om al die diensten weg te halen bij de overheid en aan te bieden aan privé-investeerders, maar dat zij op de achtergrond meespeelden als motivatie voor de privatiseringen is wel zeker. ‘De overheid ontvetten’ heet dat in het liberale politieke jargon. ‘Laat ons dat maar doen’, zeggen de privé-investeerders – ‘maar wel met subsidies, hoor’.

De diensten die de overheid aanbood zouden goedkoper en beter en efficiënter worden, als zij maar overgedragen werden aan privé-spelers en de vrije markt. Niet dus; de enigen die er beter van werden, zijn de aandeelhouders (en de ingehuurde consultants en interim-managers). Neem nu de posterijen. Bpost is een enorm succesverhaal, schrijven de kranten. Ja, voor de aandeelhouders; die zien meer winst in hun zakken vloeien naargelang er meer postkantoren gesloten worden en meer postbodes ontslagen. Maar worden de burgers, of de nieuwe postbezorgers, of zelfs de uitbaters van de postpunten er ook maar iets beter van?

Sander Heijne zegt dat hij in  Er zijn nog 17 miljoen wachtenden voor u  ook redenen voor hoop geeft. “Samen kunnen we de negatieve invloed van de markt op onze publieke diensten terugdringen.” Ik ben benieuwd.

 

flikkerlig: arbeidersklasse

 

"Consumenten en gebruikers zijn een deel van de arbeidersklasse geworden" door het simpele feit dat zij schaduwwerk verrichten dat waarde creëert voor bedrijven. “Denk daarbij aan self-service tankstations, de zelfassemblage van IKEA-meubels, thuiswerk, werken tijdens de reistijd, het reinigen van je afval voordat je het weggooit, geldautomaten, zelfscanning in de supermarkten, de cultuur van onbetaalde stages, incheckmachines op luchthavens, kaartautomaten in de metro-, trein- en busstations, …” Door tijd te investeren die buiten de warencultuur anders zou worden gebruikt, verminderen consumenten de ‘loonsom’ van de bedrijven, zodat deze hun winst verhogen.

Christian Fuchs, ‘Een kritiek van Post Kapitalisme, een gids voor de toekomst van Paul Mason’, Marxistische Studies 115

oneerlijke regelgeving

Het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) is onder meer “bedoeld om bedrijven te beschermen tegen oneerlijke regelgeving”. Die bijzondere arbitrageregeling is volgens De Standaard een van de ‘vijf pijlers’ van het verdrag. Oneerlijke regelgeving? Jawel, regelgeving in verband met arbeidsomstandigheden, minimumloon, consumenten- en milieubescherming, technische en kwaliteitscontroles, … kortom alle (nationale) regelgeving die een hinderpaal zou kunnen vormen voor de competitiviteit en maximaal winstbejag.

Er is nogal wat aandacht aan besteed, de afgelopen dagen: de goedkeuring van het Comprehensive Economic and Trade Agreement tussen de EU en Canada, gepland voor 27 oktober, dreigt in gevaar te komen door het verzet van twee Belgische miniparlementen. En effet, zowel het parlement van de Fédération Wallonie-Bruxelles (de Franse Gemeenschap) als dat van het Waalse gewest hebben officieel aangegeven dat wat hen betreft de Belgische regering geen toestemming krijgt om het  CETA goed  te keuren.

Waar gaat het om? In september 2014 ondertekenden de Europese Commissie en Canada, na zes jaar onderhandelen, een basisdocument dat de handel tussen de EU en Canada makkelijker zou maken. Het akkoord draait rond vier grote doelstellingen: de laatste douanetarieven (invoerrechten) tussen Canada en de EU opheffen; niet-tariefgebonden handelsbeperkingen uitschakelen (zoals technische, sociale, gezondheids- of milieunormen); de instelling van privaatrechtelijke arbitragecommissies voor de geschillen tussen bedrijven en staten; en de verdere privatisering van sectoren die nog niet voldoende aan de mechanismen van de markt en internationale concurrentie zijn onderworpen (zoals onderwijs, gezondheid, cultuur, …) De verdragstekst die op 29 februari 2016 bekend werd gemaakt omvat zo’n 1600 pagina’s, zonder inhoudsopgave. Een vrij ondoorgrondelijk kluwen dus, voor wie niet bij de onderhandelingen was betrokken.

Al snel werd duidelijk dat CETA (net als het voorgenomen soortgelijke verdrag met de Verenigde Staten, TTIP) een uitdrukking was van het meest rabiate neoliberalisme in de economie: alles wat je maar kan bedenken is een waar die verhandelbaar is, en dus winst kan opleveren; staten of overheden mogen geen belemmeringen opwerpen om het behalen van maximale winst te bemoeilijken; de sterkste partijen winnen het meest bij onbelemmerde marktwerking en concurrentie. Dat uitgerekend een Franstalig en een Waals clubje roet in het eten dreigen te gooien, wekt dan uiteraard de woede van het Vlaamse ondernemersdom en zijn politieke trawanten.

In hun krant van 19 oktober wordt bijvoorbeeld een hele pagina vrijgemaakt om, onder verwijzing naar anonieme ‘experts’, de lof te zingen van het vrijhandelsakkoord: “een sterk staaltje diplomatie en een mooie samenwerking”. Toch zijn er goede redenen om zich te blijven verzetten tegen de goedkeuring (in het Europees parlement, in de nationale parlementen) van CETA. Het Nederlandse GroenLinks heeft ze mooi samengevat.

1.        CETA beperkt de ruimte om beleid te maken in het algemeen belang. Het verdrag dwingt namelijk tot het opheffen van niet-tariefgebonden ‘handelsbelemmeringen’, zoals normen op het gebied van veiligheidstesten, of regels inzake de bescherming van arbeiders, consumenten of leefomgeving.

2.       CETA geeft het bedrijfsleven nog meer macht. Er zou namelijk een regulatory cooperation forum komen, dat wetgevende initiatieven beoordeelt nog voor er in de parlementen over gedebatteerd wordt. Met andere woorden, via zgn. technische discussies zouden bedrijven nog meer dan vandaag en officieel kunnen bepalen welke geplande (nationale) regelgeving acceptabel is of niet.

3.       CETA leidt tot afschrikwekkende claims van buitenlandse investeerders. Bedrijven zouden zich tot een nieuw te vormen arbitragecommissie kunnen wenden, wanneer zij vinden dat nationale regelgeving toch nog hun winst in het gedrang brengt. In De Standaard heet dat: “Die arbitrage … is bedoeld om bedrijven te beschermen tegen oneerlijke regelgeving.”

4.       De onzekere en beperkte economische voordelen wegen niet op tegen de risico’s. Volgens de Vlaamse ondernemersorganisaties en hun politieke vertegenwoordigers is het verzet van de Walen en de Franstaligen een smerige truc om Vlaanderen tegen te werken, aangezien de meeste handel met Canada vanuit Vlaamse bedrijven gebeurt. Nochtans is er meer in het algemeen wel serieuze twijfel aan die economische voordelen (althans voor de bevolking). Ter voorbereiding van het CETA bestelde studies geven bijvoorbeeld een extra toename aan van het bruto binnenlands product van 0,03 tot 076% voor Canada en van 0,003 tot 0,08% voor de EU. Niet bepaald indrukwekkend. Sterker nog, twee economen, verbonden aan de Verenigde Naties en aan Universiteit Delft, hebben twee scenario’s uitgewerkt voor wat CETA over zeven jaar zou kunnen opleveren voor de EU. Zij komen tot een schatting van 204.000 verdwenen arbeidsplaatsen en een algemene daling van de salarissen in naam van de internationale ‘competitiviteit’. Alleen de aandeelhouders en investeerders van de grote multinationale ondernemingen zouden winnen bij deze herverdeling van de rijkdom.

5.       De zorgen over CETA zijn niet serieus genomen. De Europese Commissie schermt nu wel met een aanvullende interpreterende verklaring bij het verdrag, maar GroenLinks merkt op: “Door een verklaring toe te voegen aan een slecht verdrag wordt niet serieus omgesprongen met de zorgen van miljoenen Europeanen.” Inderdaad, het is natuurlijk niet zo dat alleen twee door de Parti Socialiste gedomineerde miniparlementen zich verzetten. CETA wordt algemeen gezien als een voorloper, of een test, of desnoods een paard van Troje voor TTIP, het grote vrijhandelsverdrag dat (de grote bedrijven uit) de EU en de VS zouden willen sluiten.  En het protest tegen deze twee instrumenten, die alleen ten dienste staan van de winsthonger van grote multinationale bedrijven, wordt wel degelijk breed gedragen, niet alleen in manifestaties, maar ook via allerlei organisaties en websites, internationaal en in België.

Het belangrijkste kenmerk van CETA is uiteindelijk dat onder de ideologie van de ongeremde vrije markt werkelijk alles wordt beschouwd als verhandelbare waren, die winst kunnen opleveren, zelfs als het gaat om immateriële zaken of menselijke basisbehoeften als intellectuele eigendom, databescherming, privacy of drinkwater en schone lucht, en dat om die winst te maximaliseren de bescherming van burgers, arbeiders, consumenten zoveel mogelijk moet geminimaliseerd worden. Elk verzet daartegen kan je eigenlijk alleen maar aanmoedigen. Dat de Parti Socialiste daarbij ook een spel speelt van binnenlandse politiek, moet je er maar gewoon bij nemen.

 

FLIKKERLIG: EVGENY MOROZOV

"La logica del capi­ta­li­smo neo­li­be­rale è tra­sfor­mare ogni cosa in merce. E que­sto vale anche per la privacy."

Un intervista con Evgeny Morozov sul manifestoIl Leviatano di Silicon Valley.

Concurrentiekracht

De Standaard heeft op 14 januari, onder het chapeau ‘Concurrentiekracht’ een stuk met de titel ‘Spanje verkleint kloof met China’. Normaal denk je dan: ‘Wat goed, Spanje loopt in op de voorsprong die China heeft. Merkwaardig toch, op welk gebied zou dat kunnen zijn?’

Maar dan lees je: “De dalende lonen in Spanje maken het mogelijk om weer concurrentieel te produceren [in de textielsector]. ‘Tijdens de jaren van de bouwwoede waren de vrouwen in de dorpen niet geïnteresseerd in werk voor 700 of 800 euro per maand’, zegt directeur Daniel Alcazar Barranco. ‘Nu staan de werklozen met de rug tegen de muur. Ze aanvaarden lonen die toen belachelijk laag leken.’” En wat verder: “Spanje is een van de landen in de eurozone die profiteren van een toenemende concurrentiekracht door hervormingen en loonmatigingen. Ook in Griekenland en Portugal wordt de kloof met China smaller. De arbeidskosten per eenheid product daalden vorig jaar in Spanje voor het vierde opeenvolgende jaar. Sinds 2008 is de koopkracht van de gezinnen met 10 procent gedaald, maar de export steeg vorig jaar naar een recordniveau.”

Juicht! De mensen worden in razend tempo armer, maar de bedrijven kunnen meer uitvoeren, en er valt dus meer winst te verdelen onder de aandeelhouders. Worden de arbeiders zelf daar dan beter van? De Standaard meent van wel: “‘Vroeger was het lastig om iemand te vinden voor een contract van minder dan drie maanden. Nu zijn heel veel mensen bereid om voor een paar weken te komen werken’, zegt Lorenzo Rivares van de koepel van arbeidsbemiddelaars. [-] De Spaanse arbeidsmarkt is ook dynamischer geworden door de hervormingen van de regering. Die maken het voor werkgevers makkelijker om mensen te ontslaan, of om lonen te verlagen. Daardoor zijn de arbeidskosten gedaald en is de drempel om mensen aan te werven gedaald.”

Het artikel is overgenomen van persagentschap Bloomberg, maar dat op dezelfde pagina een groot stuk staat onder de kop ‘Economische crisis duwt 200.000 Belgen richting armoede’, maakt het niet minder wrang. Wie wel eens nadenkt over wat vrijwel alle politieke partijen, en het verzamelde hoofeconomendom, en nog wat columnisten voortdurend roepen kon natuurlijk al weten wat zij voorstaan: een lagelonenland met tijdelijke en mini-jobs, en werklozen die met hun rug tegen de muur staan. Maar het blijft aardig dat De Standaard het nog eens kort en bondig beschrijft.

 

Syndicate content