media en taal

angst

Hieronder enkele citaten uit de Belgisch pers, anno 2019. De fragmenten uit Le Soir komen uit berichtgeving rond de klimaatacties in het voorjaar. De citaten uit De Standaard (weekblad) hadden te maken met de verdere groei van extreemrechts in Vlaanderen bij de verkiezingen van 26 mei 2019. Het citaat van Bart De Wever staat ertussen voor de vrolijke noot; die man is bevreesd voor niet minder dan drie rampen tegelijkertijd: een Waals volksfront, een belastingtsunami en Kristof Calvo als premier. Dit is nog net niet het einde van de Westerse beschaving.

‘Anuna De Wever: « La peur du climat me guide » - Mais moi je pensais : « Comment est-il possible qu’une jeune de 17 ans doive affronter un futur aussi effrayant ? »’
Le Soir, 9 et 10 février 2019

‘Pourquoi les jeunes ont-ils déboulé dans l’arène ? « La peur », résume un manifestant.’
Le Soir, 15 mars 2019

‘Les plus lucides osent un brin de mea-culpa : « On a tous jubilé à raison devant l’énorme mobilisation climatique en Belgique. Mais on n’a pas vu la montée de l’extrême droite. Cela me rappelle l’engouement pour le Front populaire en 1936 alors qu’en Italie et en Allemagne le fascisme et le nazisme parvenaient au pouvoir par des voies démocratiques. »’
Le Soir, 29 et 30 mai 2019

‘Avec le sentiment d’urgence, c’est l’angoisse qui monte. (…) Cette thérapie de l’action, beaucoup en parlent spontanément. Et trouvent dans Extinction Rebellion une réponse très littérale à une angoisse existentielle.’
Le Soir, 26 juin 2019

“Bart De Wever: ‘Ik vrees een Waals volksfront dat een belastingtsunami op Vlaanderen afstuurt, met Kristof Calvo als premier.’”
De Standaard, 24 april 2019

“Waarvan ligt de Vlaming wakker? We trokken drie weken op pad, van Heuvelland tot Riemst. Langs kleine steden en gemeenten, waar de telelens van de nationale politiek en media vaak niet reikt. Door een regio die niet uit de comfortzone wil. ‘Wat u hoort, is angst. Angst dat we alles gaan verliezen wat we hebben.’”
dS weekblad, 25 mei 2019

 “Nagenoeg overal in Vlaanderen tekende Vlaams Belang voor een forse vooruitgang. Maar de zege was het meest opvallend in West-Vlaanderen, een provincie waar de partij nooit echt grond aan de voet kreeg maar nu plots 15 procent winst boekt en de grootste wordt in verschillende gemeenten. Met dank aan een goeie 'casting', de angst voor een migratiegolf én ... de andere partijen.”
Het Nieuwsblad, 28 mei 2019

“Fakenieuws of niet: de angst dat taferelen die ze elders zien, zouden kunnen overwaaien naar hun rustige Kempen, baart deze inwoners grote zorgen.”
De Standaard, 28 mei 2019

 

Angst overal. Verschillende commentatoren hebben erop gewezen, zowel in verband met de klimaatacties als met de gestage groei van extreem rechts of radicaal rechts of welke andere eufemismen je er verder voor gebruikt: als je groot wil worden, moet je populistisch zijn, werken op de emoties. De beste emotie is angst. Angst creëren, uitspreken en verspreiden. Werkt altijd.

Eind mei publiceerden onderzoekers aan de UCLouvain een nota: Crise migratoire: le discours médiatique augmente-t-il la peur des migrants ? Hun analyse is gebaseerd op een onderzoek dat werd uitgevoerd aan de KULeuven, waarbij tweeduizend mediabijdragen uit 2015 tot 2017 over migratie werden bekeken. De onderzoekers van de UCL schreven een zeer evenwichtig rapportje, waarvan hier de samenvatting:

De “migratiecrisis” van 2015 heeft de aandacht voor migranten in Europa sterk aangescherpt. Landsgrenzen sluiten en militariseren, een tanende ontvankelijkheid van asielaanvragen: het zijn slechts enkele van de antwoorden op de angst van de Europese burger voor deze “crisis”. Zoals uit mens- en sociaalwetenschappelijk onderzoek blijkt, versterkt het discours in politiek en media zo negatieve stereotypen, accentueert het afwijzend gedrag en werpt het gaandeweg een valkuil op voor migranten. En de opkomst van een humanitaire logica, die de migrant-als-bedreiging inruilt voor een slachtoffer-migrant, maakt het niet mogelijk om de impasse te doorbreken.

 

Kortom, media en politici blijven angst creëren en oproepen – of het nu trouwens over migratie of over klimaat gaat –, en de media brengen bij voorkeur dat soort politici in beeld aangezien hun verhalen kijkers en lezers trekken. Daarmee verspreiden zij clichés en vooroordelen, die de denkwereld van bepaalde groepen mensen gaan aansturen. Ook al hebben die clichés geen objectieve basis, tegengestelde informatie kan bijna nooit krachtig genoeg zijn om de sterke emotie die angst is te temperen of te neutraliseren. Kassa!

Ik moest plots denken aan een boek dat ik pas herlezen heb: Ruth L. Ozeki, Mijn jaar van het vlees, Amsterdam, 1998 (My Year of Meats, New York, 1998, vertaling Ruud Rook). Aan het einde (p. 350-351) schrijft de hoofdpersoon (de schrijfster):

“Kennis die op die manier op ons afkomt – in golven, alles in één keer, onafwendbaar – wordt symbolisch voor onze machteloosheid: het wordt onaangename kennis – en dus ontkennen we hem, rijden op de top van de golf mee tot hij uit ons bewustzijn verdwijnt. ‘Ik wist het niet!’ heb ik mezelf horen tegenwerpen, maar het is niet waar. [-] ‘Onwetendheid.’ In wezen ben je bewust onwetend, is het een keuze die je telkens opnieuw maakt, vooral wanneer je met informatie wordt overstelpt, en kennis is synoniem geworden met machteloosheid.

Ik wou dat ik mijn ‘onwetendheid’ niet zozeer als persoonlijk falen maar als een gigantische culturele trend kon zien, een voorbeeld van dissociatie, van psychische verdoving, van de manier waarop we aan het eind van het millennium psychisch zijn lamgeslagen. Dwingt onze kennis ons niet tot handelen, dan kunnen we ons alleen handhaven bij de gratie van onze onwetendheid. Dus cultiveren we die en doen we er zelfs alles aan om onwetendheid te verheerlijken. De esthetiek van de opzettelijke domheid die de dienst uitmaakt op tv en in Hollywood móét hiermee te maken hebben. Gevoed door een mediadieet van rampzalig nieuws leven we in een aanhoudende toestand van onderdrukte paniek. We worden verlamd door rampzalige kennis waar we alleen aan kunnen ontsnappen door ons van de domme te houden. Onwetendheid wordt macht, omdat het mensen in staat stelt om te leven. Domheid wordt proactief, een politiek statement. Onze collectieve norm.”

 

socialisme - communisme

Wat valt mij de laatste tijd op, met een dikke duim bladerend door  de Belgische mainstream media of met minder dan een half oog kijkend naar wat er op de baggerbuis voortklotst? Dat programma’s of inhoudelijke punten van de sociaaldemocratische partijen (consequent ‘links’ of ‘rood’ genoemd) amper nog aan bod komen; dat er meer fascinatie/angst/afkeer is voor de Partij van de Arbeid/Parti du Travail de Belgique (PVDA/PTB). Die wordt dan ook consequent gestigmatiseerd als ‘communistisch’ – alhoewel de partijleiding zichzelf ‘marxisten’ of ‘socialisten 2.0’ noemt. Als andere politici vervolgens  een paar recente ideetjes van de neoliberale sociaaldemocraat Elio Di Rupo plots ‘communistisch’ gaan noemen, lijkt het wel alsof de – op zich natuurlijk al verwerpelijke – Parti  Socialiste een opstapje vormt naar de dictatuur van het proletariaat en Noord-Koreaanse toestanden.

In werkelijkheid is er binnen ‘links’ altijd een scherp conceptueel onderscheid gemaakt tussen socialisme en communisme. De eerste teksten daarover, van Marx over de vroege Internationales tot Lenin, beschouwden socialisme en communisme als twee onderscheiden fasen in het revolutionaire proces. Waar socialisme stond voor de socialisering en het politieke beheer van de productiemiddelen, was het oorspronkelijke communisme gericht op het verdwijnen van de staat en de overdracht van de (politieke en economische) macht aan de werkende bevolking (in de vorm van sovjets of arbeidersraden). Louis Blancs stelling  ‘Van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoefte’ was daarbij een idealistische leidraad.

Die opvatting over zelfbeheer door de arbeiders en communisme als de democratische uitdrukking van de strijd van de werkende bevolking voor zeggenschap over het eigen leven (Rosa Luxemburg) komt al gauw in aanvaring met de centralistische opvattingen van Lenin over de partij als revolutionaire voorhoede en de dictatuur van het proletariaat als middel. De eerste opvatting werd – letterlijk (hier kan dat, Lotte Alsteens) – de kop ingedrukt, de tweede leidde uiteindelijk tot fenomenen als het ‘reëel bestaande socialisme’ van de Sovjet-Unie en vazallen of tot het hedendaagse China, die uiteindelijk niet anders zijn dan vormen van staatskapitalisme.

Enigszins naast deze confrontatie, maar wel langer overeind, blijft de tegenstelling tussen het reformisme dat geleidelijk aan, binnen de bestaande staatsstructuur en haar politieke representatie, de levensomstandigheden voor de werkende bevolking wil verbeteren, en daar tegenover de idee dat klassenstrijd de arbeiders (alle producenten van economische of sociale meerwaarde) de macht moet geven over die productie en de verdeling van de door hen gecreëerde maatschappelijke welvaart. Als de eerste benadering, die van het reformisme, aanvankelijk nog streefde naar een socialisme als socio-economisch alternatief voor het kapitalisme, dan is het in zijn sociaaldemocratische verschijning nog slechts een van de methoden om dat kapitalisme te organiseren en te managen. En binnen de wereldwijde dominante ideologie van het neoliberalisme is dat officiële socialisme vandaag zelfs niet meer nodig als ‘menselijk gelaat’ van het klassensysteem, de uitbuiting van de werkende bevolking en de plundering van maatschappelijk goed door de rijksten. Zo gek is het dus ook niet dat, als er al originele ideeën zouden leven binnen de sociaaldemocratische partijen, die niet meer aan bod komen in de media van het grootkapitaal.

In die zin is het vandaag klinkklare onzin te stellen dat het socialisme in West-Europa een fase of een instrument zou zijn op de weg naar communisme. Als communisme weer zou staan voor de afschaffing van uitbuiting en klassenstructuren, en voor de erkenning van de organisatiekracht van maatschappelijke instellingen, dan is er geen gradueel onderscheid tussen socialisme en communisme. Dat wil zeggen, er is geen twijfel over een overgang tussen beide mogelijk; de twee concepten staan fundamenteel tegenover elkaar.

deelstaten?

In een recent interview zegt N-VA politicus Jan Peumans over de zoveelste Belgische staatshervorming: “Maar wat niet is, kan nog komen. In 2019 zullen de twee deelstaten bij elkaar moeten gaan zitten en dan zullen we zien.”

Ik ben benieuwd wat we zullen zien als ‘de twee deelstaten’ bij elkaar zitten. België heeft immers helemaal geen deelstaten. Titel I van de Grondwet stelt dat België een federale staat is, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten. Er zijn drie gemeenschappen : de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, en drie gewesten : het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest. Dat ligt allemaal op en onder en naast elkaar op een grondgebiedje van pakweg 30.000 km2 dat ook nog eens verdeeld is in vier taalgebieden : het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied. Elke gemeente van het Rijk maakt deel uit van een van deze taalgebieden.

Nergens is er sprake van deelstaten. België telt zes ‘gefedereerde entiteiten’, maar die hebben bijlange niet de kenmerken van een (deel)staat. De Franse Gemeenschap bijvoorbeeld bevindt zich zowel in het Waalse als het Brusselse Gewest. De Duitstalige Gemeenschap woont integraal in het Waalse gewest. De Vlaamse Gemeenschap kan dan weer wat bevoegdheden uitoefenen op het grondgebied van het Brusselse Gewest. Kortom, de verdeling van mensen in gemeenschappen en van grond in gewesten valt nergens samen. Er zijn Nederlandstaligen in het Vlaamse gewest en in Brussel; er zijn Franstaligen in Brussel en in Wallonië; en er zijn Duitstaligen in Wallonië. En die hebben allemaal op die verschillende grondgebieden hun eigen specifieke rechten en bevoegdheden en bestuursorganen. Daardoor komt het dat er een Brussels parlement is met een Brusselse regering; een parlement van de Franse Gemeenschap – die zich Fédération Wallonie-Bruxelles – noemt met een eigen regering; een Waals parlement en een Waalse regering en een parlement van de Duitstalige Gemeenschap met ook een eigen regering (met respectievelijk 25 en vier leden). Het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap hebben samen één parlement en één regering, die ook in Brussel hun invloed kunnen laten gelden.

Waarom dan dat steeds terugkerende gedoe over (twee) deelstaten?

Dat is puur ideologisch gelul. Vlaams-nationalisten willen maar al te graag doen geloven dat er in België “twee democratieën” zijn, zoals ook Jan Peumans beweert: de Vlaamse en de Waalse (of de Franstalige? Dat is nooit helemaal duidelijk; in ieder geval een die gedomineerd en gecorrumpeerd is door de Parti Socialiste.) En zo wil men ons ook wijsmaken dat als ‘Vlaanderen’ eindelijk zelfstandig zou zijn, het dan zijn rijkdom voor zich zou kunnen houden en niet meer hoeven delen met die armlastige parasieten uit het zuiden.

Er zitten wat haken en ogen aan die redenering. Wat gebeurt er met dat deel van de Vlaamse gemeenschap dat in Brussel woont? Laat men dat vallen, of gaat een zelfstandig Vlaanderen nog steeds bevoegdheden uitoefenen in een ander gewest? En wat met dat afstoten van de hand-ophouders uit het zuiden? Geldt dat ook ten aanzien van de Duitstaligen, die wel Walen zijn, maar geen Franstaligen?

Er zijn dus geen twee deelstaten in België, en die kunnen er ook niet zijn. Mensen en media die deze terminologie gebruiken doen dit vanuit een ideologische agenda, of uit intellectuele luiheid.

 

communisme 2

 

Op zijn blog gaat Jan Blommaert in op aantijgingen vanwege ene Maarten Boudry. Die maakten blijkbaar deel uit van een commentaar van de man over de verwerpelijkheid van het communisme in het algemeen, en van de Belgische Partij van de Arbeid (PVDA/PTB) in het bijzonder. In ieder geval begint de tekst van Blommaert zo: ‘Het is de grote verdienste van Maarten Boudry (samen met Rik Torfs, Bart De Wever, Gwendolyn Rutten en nog wat anderen) dat hij met een zo zwak beargumenteerde reeks aantijgingen over een “besmet verleden” de PVDA de kans heeft geboden absolute klaarheid te scheppen in haar houding tegenover het archaio-communisme dat ze in een vorige generatie als model aanzag.’

Toevallig zag ik eind vorig jaar een fragment van een of ander tv-programma waarin een confrontatietje leek te zitten tussen Peter Mertens van de PVDA en Rik Torfs (mediafiguur en rector van de Katholieke Universiteit Leuven). In de periode van de rectorverkiezingen verdedigde Torfs over de universiteit wel eens stellingen, die mij zeker aanstonden: voor de herwaardering van fundamenteel onderzoek en onderwijs, en tegen de evolutie om de academie te zien als een hogere beroepsschool ten dienste van het bedrijfsleven. Wat dat programma concreet heeft opgeleverd, is mij niet duidelijk – en daar gaat het hier ook niet om.

In de tv-uitzending beschuldigde een grimmige Torfs Mertens ervan een communist te zijn, en dus een fan van Stalin, Pol Pot en Noord-Korea. Mertens leek even niet te weten hoe te reageren, en zei na een korte stilte: “Wij zijn marxisten van de 21ste eeuw.” Dat kan zijn, maar wat is er mis met de term ‘communist’?

Al bijna dertig jaar staat communisme niet meer voor het politieke systeem van de Sovjet-Unie of Albanië, of voor de dictatuur van het proletariaat – behalve dan bij historici die dat ‘archaio-communisme’ bestuderen, of voor politici die denken met die term tegenstanders in diskrediet te kunnen brengen.

Ik heb er al eerder over geschreven op deze website: de term communist wordt al geruime tijd gekoppeld aan het actief bevorderen, verdedigen en uitbreiden van de commons (het gemeengoed, les biens communs, i beni communi). In een andere tekst schreef ik: De commons staat dan voor “the shared substance of our social being whose privatization is a violent act which should also be resisted with violence, if necessary”. Het gaat om ‘cognitief’ kapitaal (taal, communicatie en opvoeding), de gedeelde infrastructuur van o.m. openbaar vervoer, elektriciteit en post, natuurlijke bronnen die bedreigd worden door vervuiling en ontginning, maar ook de biogenetische erfenis van de mensheid. “It is this reference to ‘commons this substance of productivity which is neither private nor public – which justifies the resuscitation of the notion of communism.” Denk ook aan schone lucht en water, onderwijs en cultuur, pleinen en bossen, mobiliteit, kennis of energie. Zij zijn common goods omdat zij vanzelfsprekend ter beschikking moeten staan van alle mensen, en hun waarde alleen maar kan uitgedrukt worden in negatieve termen, door het gemis dat ontstaat wanneer zij niet meer ter beschikking staan. En zo gaat het erom dat diegenen van en voor wie de maatschappelijke goederen zijn, wij allen dus, als burgers, de bevoegdheid terug moeten nemen om zelf te beslissen hoe wij die goederen, diensten en waarden zullen beheren. Dat is voor velen de hedendaagse betekenis van communisme.

Het is niet aan mij om Peter Mertens voor te schrijven of hij zich als ‘marxist van de 21ste eeuw’ of als communist voorstelt. Maar ik denk dat je je tegenwoordig heel goed communist kan noemen, als je toelicht wat dat begrip nu inhoudt. Opkomen voor het belang en de verdediging van het gemeengoed is een zeer legitiem, maatschappelijk verantwoord, en steeds breder gedragen politiek doel.

Toch is er iets dat me bij de PVDA nog wel doet denken aan het archaïsche communisme: de toenemende personencultus rond de leiders Peter Mertens en Raoul Hedebouw. In die zin is de iconografie van de partij zeer ouderwets. Geen nummer van maandblad Solidair zonder afbeelding van een kapitalist met hoge hoed en dikke sigaar; en ook de identificatie van de partij met haar twee lachende voormannen komt mij zo langzamerhand de strot uit. Maar verder: weinig mis met hedendaags communisme, lijkt mij.

 

Syndicate content