anarchisme

leda rafanelli

Rond 1990 veroorzaakte ene Hakim Bey enige rimpeling in de internationale anarchistische kikkerpoel met de publicatie van het pamflet The Temporary Autonomous Zone (TAZ). Uitgeverij Autonomedia gaf in 2003 de tekst weer uit, samen met nog enkele stukken rond ‘ontologisch anarchisme’. Opvallend was toen dat Hakim Bey herhaaldelijk in positieve zin verwijst naar (al dan niet mystieke) strekkingen binnen de grote wereldgodsdiensten; die zouden een inspiratiebron kunnen vormen voor nieuwe creatieve benaderingen van (stedelijk) anarchisme aan het eind van de twintigste eeuw. In de islam noemt hij onder meer de ismaili’s en de soefi’s als twee bewegingen die enerzijds wel degelijk de islamitische wetten en regels erkennen, maar tegelijk ze ook bewust breken, puur als een uiting van hun vrije wil en zelfbevrijding (autonomie in een “stijl van gemoedelijke en armoedige maar elegante amoraliteit: ik behoor alleen tot mijzelf”).

Hakim Bey is vermoedelijk zelf geen sji’itische moslim; onder zijn echte naam Peter Lamborn Wilson heeft hij ook geschreven over Pirate Utopias zonder dat hij zelf een piraat was. Hakim Bey is ook niet de eerste anarchist die zich laat inspireren door de islam, en meer bepaald het soefisme – of die wijst op anarchistisch getinte bewegingen en tijdelijke autonome zones binnen de islam. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het werk van Leda Rafanelli (1880-1971), die de afgelopen jaren een milde hernieuwde belangstelling kent.

Rafanelli is geboren in Livorno (Italië), maar brengt haar kinderjaren met haar ouders door in Egypte. Daar raakt ze gefascineerd door het soefisme met zijn dansende derwisjen. Zij trekt op met de plaatselijke Italiaanse anarchisten, leert Arabisch, affirmeert zich als moslim. Wanneer zij rond 1912 terugkeert naar Italië, getrouwd en wel, begint zij pas echt te publiceren. Haar sympathie voor de islam ziet zij dan als een vorm van verzet tegen de westerse wereld (het toenmalige koninkrijk Italië bezette Albanië, Libië, Ethiopië, Eritrea en Somaliland). Later zal zij in een autobiografisch werk schrijven: “Ik begreep dat er zich iets onvermijdelijks voltrok. Dat Europa, dat deel van de wereld dat altijd anderen beroofd had van hun grond, hun producten, hun vrijheid, hun autonomie – dat dat eindelijk zijn schuld zou moeten betalen, was nu aan het gebeuren. Ik voelde dat het bijna juist was, logisch, dat Europa hetzelfde leed als wat het andere volkeren had doen lijden, dat het begreep wat een verschrikking wapengeweld is.” Rafanelli wordt een van de woordvoerders van de pacifistische beweging die zich verzet tegen de (overigens dubbelzinnige) Italiaanse deelname aan wat de Eerste Wereldoorlog wordt.  

De autobiografische tekst waarvan sprake heet Una donna e Mussolini en verwijst naar de kortstondige relatie met Benito Mussolini, in de jaren 1913-1914, toen die nog een revolutionaire socialist was. Zij verbrak de relatie toen bleek dat Mussolini wel voor de oorlog was, en later publiceerde zij – met haar commentaar – veertig brieven die zij van hem ontving voor hij dus il Duce werd. Leda Rafanelli was echter vooral zelf schrijver en uitgever. Zij publiceerde gedichten, romans, essays, ze richtte mee de belangrijkste Italiaanse anarchistische uitgeverij uit het begin van de twintigste eeuw op, ze lag aan de basis van tijdschriften als La Rivolta en La Libertà. Wanneer de fascisten in 1922 aan de macht komen is het uit met de politieke geschriften. Ravanelli publiceert nog een aantal romans, die zich soms afspelen in de Italiaanse kolonies, en waarin de hoofdpersonen vaak vrouwen zijn, zelfbewust en met een scherpe kijk op de wereld. In 1929 verschijnt in Milaan L’Oasi – Romanzo arabo van Etienne Gamalier, vertaald door Leda Rafanelli. Op dat ogenblik is in Libië de ‘pacificatie’ te vuur en te zwaard in volle gang; duizenden Libiërs zitten opgesloten in concentratiekampen in de woestijn. De roman speelt zich af in een dorp, beschreven vanuit het gezichtspunt van de inwoners. Al op de eerste pagina stelt de auteur de zaak op scherp.

“Ik geloof in de devote onderwerping van de inboorlingen. Zij zijn blij en trots dat zij door ons geleid, bevolen en beschermd worden.”

“Niet blij, of trots, of devoot; berustend.” Het was een vrouwenstem.

Etienne Gamalier bestaat niet; de auteur van het boek is Rafanelli zelf. Haar syncretische islam, met invloeden van anarchisme, feminisme, soefisme, antifascisme en yoga vormt een denkkader dat haar de kracht biedt om weerstand te blijven bieden aan fascisme, oorlog en de uitwassen van de westerse moderniteit. In de jaren 1930 kan zij haar opvattingen nog kwijt in een aantal jeugdboeken, gesitueerd onder meer in Eritrea.

Na de Tweede Wereldoorlog trekt Leda Rafanelli zich terug in Genua, waar zij de kost verdient met lessen Arabisch en handlezen. Onregelmatig schrijft zij nog voor het anarchistische tijdschrift Umanità Nova.

Ergens vond ik dit citaat toegeschreven aan Leda/Djali:

“Ik heb mij deze naam gegeven, naast de mooie naam die ik voer,
omdat Djali betekent: van mijzelf,
en ik heb altijd alleen maar aan mijzelf behoord.”

een anarchistisch experiment in koerdistan

 

Op 27 november vierde de PKK (Partiya Karkerên Kurdistan) haar 38ste verjaardag. Nou ja, vieren? De Koerdische Arbeiderspartij is op dit ogenblik op veel fronten in oorlog. In Syrië en Irak zijn haar troepen (met onder andere het vrouwenleger YJA-Star) verwikkeld in de onoverzichtelijke strijd die er woedt om grondgebied en invloed; in Turkije moet men zich meer dan ooit verdedigen in de oorlog die het regime-Erdogan voert tegen de partij en de Koerden in het algemeen.

Westerse media noemen de PKK nog steeds een terroristische en/of marxistisch-leninistische organisatie (in ieder geval iets wat ze als verwerpelijk beschouwen), maar in de gebieden waar de Koerdische Arbeiderspartij behoorlijk invloed heeft,  bouwt zij al geruime tijd aan een maatschappij die gebaseerd is op ideeën van ‘democratisch confederalisme’ of ‘libertair municipalisme’. Ik was verbaasd toen ik die termen terugvond in reportages over Koerdistan in Le monde diplomatique en ROAR magazine. Wie zou ooit de communistische terreurorganisatie van de besnorde duivel Öcalan in verband brengen met de inzichten van uitgerekend Murray Bookchin – een van de belangrijke theoretici van gedecentraliseerd zelfbeheer en sociale ecologie?

Het is blijkbaar in zijn Turkse gevangenis (waar hij levenslang uitzit) dat Abdullah Öcalan het werk van de oude anarchist Murray Bookchin leerde kennen – uitgerekend in een periode dat deze, op het einde van zijn leven (hij stierf in 2006), begon de hoop op te geven ooit nog zijn idee van sociale ecologie verwezenlijkt te zien. Maar Öcalan, die de onbetwiste leider was/is van de PKK, zag wel wat in een maatschappijvisie die het idee van de natiestaat opgaf, en in ruil zou gaan voor een basisdemocratische, pluriforme en ecologische confederatie van alle volkeren van het Midden-Oosten. Na de Koerdische Arbeiderspartij stapten sinds 2005 ook de Syrische PYD (de Koerdische Democratische Unie Partij) en de Iranese  PJAK (Partij voor vrij leven in Koerdistan) in dit internationalistische project.

Tegenover het marxistische concept van klasse, is voor Bookchin hiërarchie het centrale begrip om maatschappijstructuren te doorgronden. ‘Klasse’ is voor hem te economistisch; het begrip verwijst te veel naar het bezit van eigendom en de controle over en de exploitatie van arbeid. Hiërarchie is dan een veel subtieler begrip, beter geschikt om machtsverhoudingen in de samenleving te begrijpen, omdat het ook rekening houdt met biologische factoren als leeftijd, geslacht en verwantschap, of sociale gegevens als etnische achtergrond, nationale afkomst en bureaucratische controle. Hiërarchische verhoudingen zijn de machtsverhoudingen die hij wil uitschakelen.

Het maatschappijmodel dat Bookchin voor ogen staat is dan eerder libertair, niet in de individualistisch-egoïstische zin die men in de Verenigde Staten aan het begrip geeft, maar eerder refererend aan de negentiende-eeuwse Europese anarchisten,  die streefden naar een nieuwe manier om democratisch zowel de productiemiddelen als het gemeengoed (de commons) te beheren. Hij noemt zijn model municipalistisch, omdat burgers zelf, via een systeem van assemblees, de controle uitoefenen over het beheer van publieke zaken. En het is confederalistisch, omdat het solidariteit, samenwerking en wederzijdse hulp nastreeft tussen gemeenschappen. Bookchin’s maatschappijmodel wijkt uiteindelijk niet fundamenteel af van de ideeën die Bakunin en andere negentiende-eeuwse anarchisten daarover onderhielden (zie bijvoorbeeld ‘2. Classic anarchism’ in   Subsidiarity, anarchism, and the governance of complexity). In die zin is het dus een heel ander confederalisme dan wat de N-VA voorstaat; dat van Bookchin is gericht op het delen van kennis, kunde en mogelijkheden, eerder dan op egoïsme en het afschermen van de eigen rijkdom.

Bookchin sluit het gebruik van geweld niet uit. Om de sociaalecologische samenleving te verdedigen zal men desnoods een beroep moeten kunnen doen op volksmilities; voorbeelden vindt hij bij de Machnovsjtsjina oftewel het Zwarte Leger in Oekraïne (1918-1921) of de Catalaanse arbeiders- en boerenmilities uit de burgeroorlog (1937). Ook de Mexicaanse Zapatistas vormen een bron van inspiratie.

Aan het eind van zijn leven was Murray Bookchin te ziek om de evolutie van de PKK actief te volgen, maar zijn weduwe, Janet Biehl, trok wel naar Koerdistan om ter plekke de werking van de gemeentelijke assemblees en hun confederale samenwerking te bestuderen. Zij publiceerde er herhaaldelijk over in boeken en op haar website. Ook het artikel The new PKK: unleashing a social revolution in Kurdistan beschrijft meer in detail de sociale ecologie van Bookchin en de manier waarop zij gestalte krijgt in Koerdistan. Kantons als Djezireh, Kobani of Afrin hebben een federale administratieve structuur opgebouwd, waarbij afgevaardigden van de lokale volksassemblees beslissen over zaken als defensie, gezondheidszorg, onderwijs of sociaal beleid. De volksassemblees zelf regelen autonoom hun landbouw- en energiebeleid vanuit een coöperatief en ecologisch standpunt. Binnen die raden en assemblees wordt ook de niet-Koerdische bevolking betrokken (jezidi’s, alevieten, Armeniërs, Turkmenen, enzovoort). Toch kan ook Janet Biehl niet verhullen dat zich problemen voordoen, zoals klimaatverandering, waarvoor op dit ogenblik basisdemocratisch confederalisme geen antwoord kan bieden. Daarvoor kan men volgens haar op dit ogenblik niet buiten de natiestaten.

 

Een ding is echter meteen duidelijk: het problematische om binnen een natiestaat als Turkije,  met de formele structuren van representatieve democratie, vormen van directe democratie uit te bouwen. Terwijl Koerdische politieke partijen via het parlement streefden naar meer autonomie voor hun regio’s, werden daar aan de basis alvast structuren van basisdemocratie opgezet. Zo was het althans tot voor kort. Sinds de ‘mislukte coup’ van juli 2016  en de daarop volgende gelukte staatsgreep van Erdogan, is van de Koerdische aanwezigheid in het parlement weinig meer over, en is de oorlog tegen de Koerden weer in alle hevigheid losgebarsten. Ook in Syrië kan de dreiging weer groter worden, als het regime van president Assad er in slaagt weer meer controle over het grondgebied te heroveren. Het blijft overigens de vraag of de Turkse en Syrische regimes ooit  autonome multiculturele niet-hiërarchisch georganiseerde basisdemocratische regio’s zouden aanvaarden op wat zij beschouwen als hun grondgebied.

Dit stuk verscheen ook op Salon van Sisyphusmet een reactie van Tom Ronse: 'De vlag dekt de lading niet'.

NOG MEER TERREURBESTRIJDING

Hieronder de vertaling van grote delen van de tekst A propos du procès antiterroriste à venir contre des anarchistes et anti-autoritaires en Belgique :

“In 2010, terwijl de strijd tegen de bouw van een nieuw detentiecentrum in Steenokkerzeel voor mensen zonder papieren op gang komt, heeft de politie een lijst klaar van acties die worden toegeschreven aan de ‘anarchistische beweging’. Onderzoeksrechter Isabelle Panou wordt belast met het onderzoek, dat vanaf dan onder terreurbestrijding valt. In mei en in september 2013 heeft in dat kader een tiental huiszoekingen plaats, zowel in woningen als in de anarchistische bibliotheek Acrata in Brussel. Het is dan dat voor het eerst duidelijk wordt dat het gaat om een antiterreuronderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de antiterrorismesectie van de federale gerechtelijke politie, nu eens bijgestaan door de Staatsveiligheid, dan weer door de  inlichtingendienst van het leger of verschillende antiterrorismediensten van andere Europese staten. In 2014 wordt het onderzoek afgesloten; dat resulteert nu in de verwijzing naar de Raadkamer van twaalf anarchisten en anti-autoritairen. Tijdens een zitting in oktober 2015 werden de gebruikte opsporingsmethoden goedgekeurd (o.m. telefoontap, afluisterapparatuur in woningen, geheime huiszoekingen, videoregistratie in een woning), en dus komt de Raadkamer nu op 10 mei 2016 samen om te beslissen over doorverwijzing naar de rechtbank en de concrete aanklachten.

Het federaal parket heeft uit het onderzoek niet minder dan 29 individuele aanklachten gepuurd. Negen kameraden worden beschuldigd van lidmaatschap van een terroristische organisatie en van deelname aan terroristische activiteiten gedurende kortere of langere tijd. Drie van hen worden er bovendien van beschuldigd dat zij de aanvoerders of leidinggevenden zijn. Nog drie andere personen, die gearresteerd werden in de nasleep van een aanval op het politiebureau van de Marollen (in Brussel) worden, naast verschillende aanklachten in verband met deze aanval,  beschuldigd van het lidmaatschap voor één dag van een terreurgroep.

De algemene terrorisme-aanklacht wordt aangevuld met meer specifieke beschuldigingen zoals deelname aan een verboden demonstratie voor het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel (door het parket omschreven als poging tot brandstichting en ‘terroristische inbreuk’), slagen en verwondingen aan politieagenten, versperring van de openbare weg, winkeldiefstal, aanzetten tot terroristische misdrijven, … Deze specifieke aanklachten gelden telkens voor specifieke kameraden, dus niet iedereen wordt van alle feiten beschuldigd.

Tegen de achtergrond van dit onderzoek dat verschillende jaren geduurd heeft, en niet minder dan 32 mappen met paperassen heeft opgeleverd, lanceert het federale parket de hypothese dat met name in Brussel een ‘anarchistische terreurgroep’ actief is, en dat de beschuldigden zouden deelgenomen hebben aan deze activiteiten, of ze tenminste hebben bevorderd. Men vermeldt bijvoorbeeld een lange lijst van een honderdvijftigtal aanvallen, voor een goed deel brandstichtingen, tegen de structuren van de dominantie, politiecommissariaten, rechtbanken, banken, ondernemingen die goed geld verdienen aan het opsluiten van mensen, bouwwerven, de wagens van diplomaten en NAVO-medewerkers, mobiele-telefoonzendmasten, … Al deze aanvallen zouden plaats gehad hebben in Brussel en omgeving, in de periode van 2008 tot 2013.

Het verzinnen van een terreurgroep die verantwoordelijk is voor al deze feiten, maakt heel wat kronkels in de aanklachten mogelijk. Een bibliotheek wordt een rekruteringslokaal; discussiebijeenkomsten worden clandestiene vergaderingen; pamfletten en kranten met anarchistische kritiek worden handleidingen voor stadsguerrilla; manifestaties en bijeenkomsten worden oproepen tot terrorisme; banden tussen personen die actie voeren en de zelforganisatie die daaruit kan voortkomen, worden een ‘gestructureerde terreurgroep’. Door de poging om een handvol anarchisten die dwarsliggen achter de tralies te krijgen, probeert de staat de weerspannigen te ontmoedigen om in actie te komen tegen dat wat ons onderdrukt en uitbuit; zo probeert zij de verlangens, de mogelijkheden, de overwegingen en de kritieken die zich richten tegen deze autoritaire wereld te smoren.

Wat dus nu voor de rechter gedaagd wordt, is een heel mozaïek van strijd, revolte, ideeën, directe actie, kritieken, revolutionaire verbeelding, agitatie, die gedurende jaren geprobeerd hebben de structuren van dominantie aan te vallen. In die zin treft een eventueel proces niet alleen de aangeklaagde kameraden, maar elk individu, elke anarchist, elke revolutionair, ieder die zich verzet tegen de orde, en die niet met de armen gekruist wil blijven tegen uitbuiting en onderdrukking. Wat men viseert, is het zoeken naar autonomie in de actie, de zelforganisatie in de strijd, de directe actie in al haar verscheidenheid, de keuze om anarchistische en revolutionaire ideeën te verdedigen en te verspreiden, om samen met anderen deel te nemen aan de zelf georganiseerde en autonome weerstand.

Het zou gek zijn om de repressie die nu gericht wordt tegen enkele anarchisten en anti-autoritairen los te zien van het repressieve geheel dat – vaak preventief – tracht elke revolte of kritiek op de bestaande orde klein te krijgen. Met ‘terreurdreiging’, vluchtelingencrisis, misdaadbestrijding en echte oorlogen, wordt de repressie door de staat steeds sterker. In een tijd waarin veranderingen en herstructureringen steeds sneller de sociale conflictgebieden wijzigen, is het neutraliseren van hen die storen door hun gedachtengoed en hun acties een onderdeel van de strijd tegen de uitgebuiten en de onderdrukten: de verharding van de levensomstandigheden, de militarisering van de grenzen, de implementatie van massale technologische controle, de bouw van nieuwe detentiekampen, …

Zich verdedigen tegen dit repressieve systeem dat kameraden voor de rechter wil brengen op beschuldiging van terrorisme, betekent weerstand bieden aan de staat die elke subversieve actie wil verlammen en tegelijk de ruimte verdedigen om anarchistisch en anti-autoritair te handelen.”

April 2016

http://www.lacavale.be

 

Sacré Coeur

 

Voetbal!

Nu voetbal weer eens volop in de aandacht staat in de media (de opvolging van Sepp Blatter, de wijze waarop Qatar een of ander wereldkampioenschap binnenhaalde, betwist management in de Belgische voetbalbond, …) is het misschien goed tegenover al dit negatiefs eens een positief alternatief te plaatsen. Bijvoorbeeld de twaalf regels om een zwart-en-rood voetbaltornooi te organiseren.

  1. Alle gewone regels van het voetbal gelden, behalve wanneer uitzonderingen overeengekomen worden.
  2. Alle regels die tijdens het tornooi gelden kunnen gewijzigd worden tijdens de dagelijkse algemene vergadering van de ploegafgevaardigden.
  3. Gedurende een wedstrijd heeft elke ploeg even veel spelers. Het aantal is afhankelijk van de grootte van het terrein (in zaal, of op het strand, of in een stadion …) of kan overeengekomen worden voor de wedstrijd in onderling overleg tussen de ploegen en de scheidsrechter.
  4. De ploegen zijn gemengd, maar alle spelers van een zelfde ploeg dragen een truitje of een ander kenmerk dat hen onderscheidt van de andere ploeg.
  5. Gedurende de wedstrijd kunnen onbeperkt spelers vervangen worden, maar spelers mogen niet van ploeg wisselen.
  6. De buitenspelregel kan opgeheven worden, afhankelijk van de grootte van het terrein, of na onderling overleg tussen de ploegen en de scheidsrechter vóór de wedstrijd.
  7. Elke vrijwillige overtreding wordt gestraft met een strafschop, gelijk waar op het terrein de overtreding plaatsvond.
  8. Gevaarlijk spel, spelbederf of verbale agressie wordt gestraft met onmiddellijke uitsluiting uit de wedstrijd, of zelfs uit het tornooi, indien de algemene vergadering dat besluit. Een tackle wordt beschouwd als gevaarlijk spel.
  9. Spelhervattingen kunnen gebeuren met de voeten of met de handen, afhankelijk van hoe voor de wedstrijd is afgesproken.
  10. De duur van de wedstrijden wordt vastgesteld aan het begin van het tornooi (2x45 minuten, of 2x20, of 3x12, mogelijkheden zat). Twee ploegen kunnen ook voorafgaand aan hun wedstrijd, in overleg met de scheidsrechter, hierop een uitzondering maken.
  11. De scheidsrechter wordt gezamenlijk door de twee ploegen gekozen. Hij/zij is de enige die tijdens de match de regels kan doen toepassen. Alleen op verzoek van de twee ploegen kan de arbiter tijdens de match vervangen worden. De scheidsrechter heeft geen macht; zijn/haar functie is te bemiddelen tussen de ploegen om de vrijwillig overeengekomen spelregels te handhaven.
  12. Die ploegt ‘wint’, die het meeste doelpunten of het mooiste doelpunt heeft gescoord. Die keuze moet voor het begin van de wedstrijd gemaakt worden. Maar uiteindelijk is er geen ‘winnaar’ of ‘verliezer’, en dus ook geen eindklassement.

Deze regels zijn geïnspireerd op Les douze règles pour organiser un tournoi international de foot noir et rouge, gepubliceerd in Le monde libertaire.

 

Droit anarchiste

Est-ce qu’il y a une contradiction entre anarchisme et droit? Non, dit Thom Holterman dans son nouveau bouquin, l’anarchisme n’est pas a-nomie (absence de règles), mais auto-nomie (les gens définissent eux-mêmes les règles qui vont régir leurs relations). Il n’y a qu’un antagonisme entre anarchisme et ‘droit seigneurial’, c’est-à-dire, le droit qui est constitué dans une structure verticale de processus décisionnel et qui est imposé avec une force contraignante sur ceux qui se trouvent en dehors de cette structure (13). C’est pourquoi il a nommé son essai L’anarchisme, c’est réglé ! Un exposé anarchiste sur le droit. En effet, le droit renvoie, entre autres, à ce qui est ‘réglé’ ou ‘entendu’, et dans ce sens, aussi les anarchistes ont besoin de s’entendre ou de régler des affaires, et de pouvoir compter sur le respect pour ce qui a été entendu ou réglé. Et pour cela, on n’a pas nécessairement besoin d’un droit étatique. Même dans notre société actuelle, il y plein de systèmes contraignants de règles, qui ne sont pas des lois dans le sens stricte, mais qui sont explicités et acceptés par les gens concernées. C’est ce qu’on appelle le pluralisme du droit.

Holterman élabore son ‘exposé anarchiste sur le droit’ dans un prologue et huit petits chapitres. Dès le début, l’auteur explicite son point de vue – auquel il va d’ailleurs retourner maintes fois dans le reste du texte : l’anarchisme veut « détrôner la vieille situation et, dans le même temps, créer une situation neuve » (5). Cela est primordial : l’anarchisme n’est pas une théorie pour un futur idéal et lointain, mais elle est plutôt une source d’inspiration et un ensemble de pratiques  actuelles pour ‘l’autolibération’ d’hommes, de femmes, et de mouvements d’émancipation et pour des réformes de la société tout en se dispensant de l’état.

Ainsi, aussi les anarchistes peuvent régler leurs affaires en suivant un processus décisionnel. Et là, il y a toutes sortes de modes de décision : par unanimité, par majorité simple ou qualifiée, ou peut-être encore dans une autre modalité. Crucial est que la décision soit prise, non pas dans une structure seigneuriale, mais « entre égaux », et que « ce sont donc seulement ceux qui ont pris la décision qui s’engagent, ainsi que ceux qui s’engageront plus tard et volontairement. » (11) Holterman élabore la distinction avec le système parlementaire que l’on connaît tous, et cela le mène à ce point de départ pour toute stratégie anarchiste : il faut organiser la société en faisant appel au côté sympathique et agréable des gens, et non pas à leurs côtés antipathique et affreux (17). Ah oui, c’est beau ça, mais le moindre qu’on puisse dire est qu’alors on soit vraiment parti pour un travail de longue haleine. D’ailleurs, même dans une société où il n’y aurait que des gens sympas et de bonne volonté, les conflits ne seront pas exclus. L’auteur se tournera vers ce problème plus tard.

Dans les chapitres sur le pluralisme du droit, Holterman fait d’abord référence  aux recherches anthropologiques classiques (Malinowski, Tamanaha), qui ont l’inconvénient qu’elles traitent de petites sociétés pré-industrialisées et peu complexes. Mais aujourd’hui nous « avons affaire à une société complexe, et nous sommes entourés par l’industrialisation et le pouvoir technique et numérique. Notre société est inconcevable sans eux. Cependant, dans le cadre d’un changement de paradigme, nous posons une autre priorité qui soustrait la relation production/consommation à une organisation contraignante, seule connue jusqu’à maintenant. Néanmoins, nous comprenons qu’il reste un grand nombre de choses à « régler ». Ainsi, nous devons bien examiner cette problématique, parce que, même dans la littérature anarchiste, elle y a à peine sa place. » (40)

Pour pouvoir élaborer ce qui pourrait être un ‘droit anarchiste’, Holterman renvoie d’abord à l’ancien idéal d’un réseau ou d’une trame d’organisations fonctionnelles et territoriales pour installer l’interdépendance sur les terrains socio-économique et écologique (42). Les normes sociales qui règlent les relations institutionnelles et les comportements humains dans ce contexte sont formées en dehors d’une volonté de l’état. Ainsi s’établit un droit ‘autonome’ comme contrepartie au droit ‘hétéronome’, imposé par une autorité extérieure. Un exemple : le droit non hiérarchique au sein du réseau Indymedia (49). Mais il y en a d’autres bien sûr. Le bien connu Workshop in Political Theory and Policy Analysis at Indiana University, dirigé par la regrettée Elinor Ostrom, a décrit comment dans divers contextes territoriaux des gens, des groupes et des institutions  s’organisent, indépendamment de l’état et du ‘marché’, afin d’administrer des ressources, des systèmes alimentaires ou d’autres ‘biens communs’ (comme p.e. dans le domaine technologique, le open source software). Et Holterman d’ajouter : « … les contacts sociaux entre les gens produisent un ‘comportement guidé par des règles’ (les contacts sociaux comme une des sources du droit). Cela constitue une forme de droit non-écrit. Si nous comprenons le ‘droit’ comme une collection de règles relatives au ‘pouvoir’ (permettre) et au ‘devoir’ de gens vivant ensemble, alors la communauté est le fondement des règles du droit. » (51)

Pourtant, bien qu’il y ait des expérimentations et des expériences à petite échelle, nous sommes loin d’un monde ou d’une société libertaire. Le concept d’un ‘droit anarchiste’ a donc en ce moment surtout un ‘potentiel critique’ (53). « Ne considérons donc pas l’anarchisme comme une doctrine achevée. C’est plutôt une ‘source’, (…), d’où l’on peut tirer des idées. Elles sont faites pour dessiner la liberté dans notre société actuelle et pour abreuver des hommes, des femmes et des mouvements d’émancipation avec une ‘volonté d’autolibération’. » (59)

Dans cet essai, Holterman a essayé d’imbriquer une certaine conception du droit avec des perspectives libertaires et de susciter un droit anarchiste (60). Il faut dire qu’il a réussi, bien qu’il ait suscité aussi beaucoup de questions et de problèmes auxquels les anarchistes contemporains sont obligés de formuler des réponses, théoriques et pratiques. Je n’en cite que quelques uns.

Le sens de l’autogestion et des économies parallèles sociales et libertaires sous l’hégémonie néolibérale : ailleurs j’ai décrit comment ces ‘alternatives’ font partie intégrante des systèmes de gouvernance néolibérale. De même pour la confiance dans des zones autonomes temporaires (9). Même Hakim Bey, dans la préface de la deuxième édition (2003) de The Temporary Autonomous Zone, exprime ses doutes. « T.A.Z. feels to me very much a book of the 80s, a strangely romantic and more erotic era than the 90s or the nameless decade we now inhabit. Looking back, I’m amazed at the extent of its anti-pessimism. The globe was undergoing rapid change – the so-called End of History – even as the book appeared ; but T.A.Z. still viewed the world under the sign of a dialectic (…), the tweedledum/tweedledee clash of Capitalism vs. Stalinism. » Mais aujourd’hui, cette dialectique a implosé, et ce qui l’a remplacée est la mondialisation  néoliberale, ou Empire (Hardt et Negri, 2001).

Ce qui mène à la question stratégique : comment élaborer un (ou plusieurs) contre-pouvoir ? Bâtir des alternatives ‘d’en bas’ ? Subvertir le discours dominant ? ‘Saisir le pouvoir’ ? Traditionnellement les libertaires rejettent le système de démocratie représentative. Mais comment dépasser les limites de la démocratie directe ? Aucune réflexion sur un droit anarchiste, soit en tant qu’expérimentation, soit comme potentiel critique, ne pourra méconnaître ce contexte et ces questions fondamentales.

Thom Holterman, L’anarchisme, c’est réglé ! Un exposé anarchiste sur le droit. Atelier de création libertaire, 2013, 71 p.

 

Sophia Kropotkin 1923

De onderstaande brief verscheen op 20 juli 1923 op de voorpagina van het jiddische weekblad Fraye arbeter shtime. Dat blad was van 1890 tot 1977, met enkele kleine onderbrekingen, het belangrijkste joods-anarchistische tijdschrift in het jiddisch. De auteur van de brief is Sophia Kropotkin, de echtgenote van de toen al overleden anarchistische denker Peter Kropotkin.

“Pas deze week heb ik van kameraad Rocker vernomen dat het geld, dat hij mij enige tijd geleden toezond, van jullie komt. Het comité dankt jullie allen hartelijk voor jullie vriendschap. Weest zeker van mijn persoonlijke en hartelijke waardering. Het door jullie gestorte geld en een kleine som, die wij zelf bij elkaar hebben gebracht, hebben ons de mogelijkheid gegeven het huis van buiten opnieuw te beplaasteren en het dak te vernieuwen.

Het museum ziet er nu wunderbar schön uit. We zullen jullie een afbeelding zenden. Als volgende staat een renovatie van het ganse huis op stapel, maar het ontbreekt ons aan middelen daartoe. Van de tien kamers op de eerste verdieping, die eens het museum zullen vormen, is er voorlopig nog maar één klaar, namelijk de grote zaal waarin wij samenkomen. Alle andere kamers zijn in de toestand waarin wij het huis overgedragen hebben gekregen, nadat de militaire staf zich had teruggetrokken.

De levensomstandigheden op dit ogenblik maken dat maatschappelijke instellingen slechts met de hulp van regeringssteun kunnen bestaan. Maar omdat wij dat soort fondsen niet gebruiken, ontwikkelt ons project zich slechts zeer langzaam. Men heeft ons voorgesteld een overheidsinstelling te worden, maar wij hebben dat aanbod afgeslagen. Door een storting van 300 dollar uit Amerika kunnen wij met de hulp van plaatselijke kameraden dit probleem afhandelen. Onze volgende vraag betreft de verwarming in het museum, zodat we in de winter kunnen verwarmen. De kosten daarvan bedragen 200 dollar.

Ik wend mij tot jullie, dierbare kameraden, opdat jullie ons helpen om na de zomer het huis te kunnen betrekken en een nieuwe verwarmingsinstallatie in te bouwen. Later maken wij dan een tentoonstelling over alles wat Peter Alexejewitsch heeft gedaan. Wij vragen jullie ons alles toe te sturen wat jullie over hem hebben gepubliceerd, zijn boeken, brochures, redevoeringen en alles anders.

Jullie kunnen je niet voorstellen hoe zwaar het werk hier is, zeker voor ons, die geen hulp van de regering krijgen.

Met kameraadschappelijk groet,

Sophia Kropotkin”

Het huis van Kropotkin bevond zich in de Russische stad Dmitrov, niet ver van Moskou, en werd in 1942 verwoest. Inmiddels is een kopie ervan weer opgebouwd.

 

De brief is door mij vertaald uit het Duits: http://www.ainfos.ca/ainfos31982.html

Thom Holterman: 'Anarchisme, Klassiek En Modern'

"In het Franse anarchistische weekblad Le Monde libertaire (nr. 1695 van 17-25 januari 2013) treft men een artikel aan van Brian Morris over de geschiedenis van de libertaire beweging. Aan het eind maakt hij gewag van moderne vormen van anarchisme. Een aantal van die vormen wordt door hem afgewezen. De vraag is dan of afvalt wat zich als ‘modern’ aandient.

Voor het beantwoorden van die vraag is het interessant ook te kijken naar een bijdrage van Hugo Durieux getiteld ‘Subsidiarity, Anarchism, and the Governance of Complexity’, ..."

Thom Holterman op het blog  Libertaire orde:

"De twee besproken bijdragen verschillen aanmerkelijk van elkaar. Maar ik zie ze in de vorm van de twee helften van een zandloper wel degelijk op elkaar passen. Morris ontwikkelt uit het klassieke anarchisme enkele toetsstenen en kritiseert van daaruit hetgeen allemaal onder ‘modern’ anarchisme wordt gebracht, om daarna een selectie te maken. Durieux bespreekt een aantal moderne vormen van bestuurstheoretische aard (en het eraan gekoppelde jargon) en weegt dan de binnen die vormen ontwikkelde bestuursgedachten aan de hand van klassiek anarchistische elementen (die gelijklopen met die van Morris).

In eerste instantie lijkt het dan dat die bestuurstheoretische gedachten verwijzingen naar het anarchisme opleveren, maar bij nader inzien wordt dat verworpen. Er wordt namelijk niet aan het anarchisme intrinsieke voorwaarden wordt voldaan, zoals die van het antikapitalisme. Daarmee wordt duidelijk dat ook hier niet ‘moderniteit’ de reden is om tot verwerping te besluiten. Het draait om het soort intrinsieke ‘missie’ en die van het anarchisme is fundamenteel anders dan die van het kapitalisme.

Dat laatste heeft (nog steeds) de overhand. In dat licht zal het anarchisme een functie van kritische theorie vervullen, waarin tegelijk prefiguratieve elementen worden getransporteerd die de ‘moderniteit’ voorbij zullen streven. Of zeg het in de woorden van de Duitse anarchist Uwe Timm: ‘De anarchisten kunnen heden niet meer voor een revolutie werken zoals vroeger mogelijk was, maar wel kunnen zij permanent aan een vrijheidslievende en sociale evolutie hun krachten geven’ (Timm in augustus 1964 in een toespraak op Internationale conferentie van Anarchisten te Bückeburg; opgenomen in Recht voor Allen, 1965, nr. 574)."

De volledige tekst van Holterman hier: http://libertaireorde.wordpress.com/2013/01/31/anarchisme-klassiek-en-mo...

 

Communisme 1

 

Om uit de impasse rond het gebruik voor antikapitalistische doeleinden van de term ‘democratie’ te geraken, stelt Jodi Dean voor om ‘communisme’ in eer te herstellen (zie http://durieux.eu/blog/jodi-dean). Een van haar argumenten is dat de term alweer in de theoretische discussies is teruggebracht door o.m. Slavoj Zizek en Hardt & Negri (zie ook http://durieux.eu/content/radicale-subsidiariteit-24-april-2012 op deze site).

Belangrijker is echter dat de ‘communisme’ de enige term is die volgens Dean ‘no to capitalism’ zegt. “No matter what, if people say that they are communist, you know that they are against private property [?-hd] and the private ownership of the means of production and for the people’s control over these means.”

Wanneer Dean ook pleit voor een (eer)herstel van de idee van communistische partijen, stelt Krisis de vraag of deze partijen niet een ietsiepietsie de geschiedenis tegen zich hebben wanneer het gaat om bureaucratische verstarring of de repressieve houding tegenover anarchistische stromingen.

Nou nee, denkt Dean. Zij heeft net de ‘April-stellingen’ van Lenin gelezen, en daarin schrijft hij lovend over de sovjets, de arbeidersraden. Nu, de April-stellingen (‘Over de taken van het proletariaat in de tegenwoordige revolutie’) dateren van april 1917, enkele maanden dus na de februarirevolutie waarin de tsaar werd verdreven, maar nog een half jaar vóór de oktoberrevolutie, waarin de bolsjewistische partij streeft naar de instelling van een communistisch staatssysteem. Vandaag is er echter voldoende betrouwbare geschiedschrijving verschenen die aantoont dat al gauw na 1917 de sovjets ondergeschikt werden gemaakt aan het partijapparaat, en dat de anarchistische stromingen in o.m. Rusland en Oekraïne met grof geweld werden onderdrukt door de communistische partij.

Dean zegt verder: “I think it is really time to get out of that Cold War mentality that lets us reduce everything to one kind of bureaucratic Stalinist party as if that were the only thing that a Communist party ever was.” Hmm, niet erg overtuigend wanneer het erom gaat de anarchistische kritiek te weerleggen dat de partij juist een organisatie is die van bovenuit opgelegd wordt. Volgens anarchisten is de (communistische) partij er juist intrinsiek op gericht een bureaucratisch apparaat te ontwikkelen dat een machtsmonopolie nastreeft.

Er moeten betere argumenten zijn om een herwaardering van de term ‘communisme’ te onderbouwen.

 

Indignation

 

Beaucoup a déjà été dit et écrit sur le caractère révolutionnaire ou non des nouvelles formes de contestation de rue qui surgissent partout dans le monde depuis plus d’un an : des indignés ou indignados en Europe et l’Amérique latine, en passant par les variantes Etats-unisiennes et globales d’Occupy Wall Street, jusque même aux contestations sociales en Israël, à Chine ou en Russie. (Je fais abstraction du ‘printemps arabe’ ou des révoltes populaires au Moyen-Orient, parce que celles-ci semblent être dirigées en première instance contre des régimes politiques autoritaires nationaux, et qu’ils aspirent en premier lieu à un changement du pouvoir et/ou plus de démocratie.) En général, dans ces premiers mouvements mentionnés, il s’agit de personnes qui refusent de souffrir passivement les conséquences d’une crise politique dont elles ne sont pas responsables. Néanmoins, selon le politicologue italien Raffaele Laudani in Lettera internazionale 110, ces ‘nouveaux’ mouvements de contestation ont un clair caractère politique. Essentiellement, ils expriment l’indisponibilité de payer pour la faillite de systèmes politiques dont les institutions représentatives n’ont pas été en mesure de se soustraire au pouvoir ‘des marchés’ et de formuler une réponse adéquate à la crise économique (et politique et morale) de l’ordre global du néo-libéralisme (p.e. : http://youtu.be/tqeTGTU6FFg). Selon Laudani, l’action politique de ces mouvements est dirigée en première instance vers la destitution des pouvoirs politiques et économiques. Le but serait d’abolir la légitimité et la représentativité de ces systèmes de pouvoir, en indiquant clairement que l’on n’est plus disponible à accepter plus longtemps leurs actes et leur fonctionnement.

Cette interprétation du phénomène des indignados ou d’Occupy rappelle Laudani un classique de la littérature politique européenne : le Discours de la servitude volontaire d’Etienne de La Boétie, (1548). La Boétie naquit en 1530 et il était donc plein de jeune enthousiasme lorsqu’il écrivit son manifeste. Il vivait une période turbulente, dans laquelle une monarchie nationale naissante opprimait violemment les révoltes des paysans et des ouvriers qui souffraient sous les taxes montants. Selon La Boétie la population ne devrait pas résister le ‘tyran’ en le combattant, mais au contraire en retirant son consentement nécessaire pour le fonctionnement du souverain. En effet, l’obéissance au monarque ne fait pas part de la nature ‘objective’ des hommes ; elle n’est qu’une seconde nature qui ne peut se développer que parce que l’on ne suit pas son inclination à la désobéissance et l’on opprime la disposition à défendre sa liberté. En d’autres mots, c’est le peuple lui-même qui se soumet en servitude volontaire, qui sème les fruits afin que le tyran en fasse le dégât, qui meuble sa maison afin qu’il la pille, qui nourrit ses filles afin qu’il les abuse, qui nourrit ses enfants afin que le despote puisse les mener à la boucherie de ses guerres, qui s’affaiblit afin de le rendre plus fort à tenir plus courte la bride. (Le lecteur aura compris que ce passage est une paraphrase du texte de La Boétie, j’espère.)

Et quand-même : « et de tant d’indignités, que les bêtes mêmes ou ne les sentiraient point, ou ne l’endureraient point, vous pouvez vous en délivrer, mais seulement de le vouloir faire. Soyez résolus de ne servir plus, et vous voilà libres. Je ne veux pas que vous le poussiez ou l’ébranliez, mais seulement ne le soutenez plus, et vous le verrez, comme un grand colosse à qui on a dérobé sa base, de son poids même fondre en bas et se rompre. »

Voilà ce que Laudani appelle ‘la destitution’ du pouvoir politique. Et d’avertir : la vocation de destitution de la part des indignés n’a peu à voir avec la tradition moderne de la désobéissance civile, dans laquelle la contestation est ‘civile’ en ce qu’elle est sans rébellion, une alternative à la révolution ou à des formes plus ‘extrêmes’ d’opposition politique. En effet, ce n’est que quand la désobéissance se libère de la pression de l’opinion publique et des impostures des institutions représentatives, et qu’elle bloque en tant qu’action directe le fonctionnement de la machine institutionnelle, qu’elle sera vraiment un acte de citoyenneté, l’expression concrète de la volonté de participer activement à la vie politique d’une communauté. C’est Raffaele Laudani qui le dit.

En tout cas, selon lui, ce que l’on voit est une nouvelle ‘ontologie politique’, une manière spécifique de concevoir le conflit politique. Le vouloir et le pouvoir de réaliser quelque chose de nouveau et de différent de ce qui existe ne passera pas par l’état qui garantirait l’implémentation des revendications des mouvements ; ce pouvoir réside dans le mouvement immanent d’un surplus, d’une abondance existentielle, qu’il ne faut donc pas conquérir, mais qu’il faut en premier lieu libérer de ses chaines et de la servitude où les gens mêmes l’ont enfermée.


 

Syndicate content