Doe je ook aan facebook, twitter, LinkedIn, google maps, … ? Heb je ook zo’n kekke stappenteller om je pols, of een hardloop-app? Lees dan even deze onthutsende reportage op De Correspondent: Zo haalden we binnen 2 minuten staatsgeheimen uit een fitness-app. Aardig stuk onderzoeksjournalistiek, en ook de reacties op het artikel zijn de moeite waard.
We weten het sinds lang natuurlijk: alles wat je zogezegd gratis krijgt op internet, betaal je met je persoonsgegevens. Maar ook software of apps die je koopt, slorpen – gevraagd, maar vaak ook ongevraagd – allerlei persoonlijke informatie over de gebruiker op. Soms weet je welke informatie je geeft over jezelf, maar in ieder geval weet je nooit wat er verder met die informatie gebeurt.
Het komt ook in de reacties op het stuk van De Correspondent terug: je weet dat je gemanipuleerd wordt door bedrijven die je verplichten allerlei persoonlijke data af te staan om hun spul te kunnen gebruiken, maar is er een alternatief? Natuurlijk, je kan uitstekend leven zonder facebook, twitter, whatsapp of instagram, zelfs zonder LinkedIn of academia.edu. Maar zonder gps, digitale agenda en adresboek, bank-app of spoorplanner? Een aantal lezers geeft praktische tips over alternatieven en over manieren om de irritantste gegevensverzamelaars uit te schakelen of te omzeilen – maar dat heeft zo zijn prijs, zowel in vaardigheden en tijd, als in de beperking van mogelijkheden.
Wat mij vooral bezighoudt, is de betekenis van het aloude concept privacy op een moment dat miljoenen gebruikers bewust of onbewust, gewild of ongewild, hun privé-gegevens publiek maken of aanbieden aan commerciële instellingen (letterlijk op de markt gooien). Privacy was oorspronkelijk een overwegend defensief begrip. Het bakende een deel van het privéleven af, waarmee de overheid zich in principe niet mocht bemoeien: eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven; vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Maar is dit concept van bescherming tegen de overheid nog wel relevant, op een moment dat iedereen gewild of ongewild belangrijke delen van zijn/haar privéleven te grabbel gooit?
Privacy is moeilijk te definiëren als een positief recht, als iets dat je juridisch kan afbakenen en opeisen of verdedigen. Misschien is het vandaag handiger om privacy te zien als een waarde of als een beginsel, dat iedere keer weer vorm moet krijgen in een bepaalde context. Eerder dan een ‘afschermen van’, wordt privacy dan de virtuele of werkelijke ruimte die je nodig hebt om je zelf te kunnen zijn binnen bepaalde omstandigheden. Privacy wordt zo een actief en dynamisch begrip; het verwijst naar het proces waarin mensen de mogelijkheid opeisen – en krijgen – om hun leven te realiseren op de manier die zij zelf verkiezen.
Die processuele benadering van privacy als waarde, in plaats van als recht, belet overigens niet dat de beperkingen die bijvoorbeeld artikel 8 Europees Verdrag Rechten van de Mens toestaat nog geldig zouden zijn: ingrijpen in de privacy is mogelijk, voor zover dat “bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen”.
Het grote probleem met de digitale informatie die je gewild of ongewild verstrekt, is dat de virtuele ruimte die je zo opeist om ‘jezelf te realiseren’ letterlijk onafzienbaar is. Bovendien heeft de individuele beslissing om je gegevens op de markt te gooien maatschappelijke consequenties. Als apps die bijvoorbeeld gezondheidsgegevens registreren (roken, lichaamsbeweging, hartslag en dergelijke) worden ingezet om het recht op verzekering of de prijs ervan te bepalen, wordt het hele systeem van solidariteit en sociale verzekering ondergraven. Meer in het algemeen, zullen noch bedrijven noch overheden nalaten om die individuele gegevens te gebruiken om burgers tegen elkaar af te wegen en op te zetten.
Maar goed, lees het artikel op De Correspondent tot het einde, en je ziet wat ik bedoel.