carceri d'invenzione 1

“Je vergist je; wat deze afbeeldingen laten zien, zijn geen monumenten. Het zijn onderaardse kerkers; want dit inwendige van steen heeft geen buitenkant. De muren zijn ondoordringbaar. [-] Maar wie hier gevangen gehouden wordt en waarom, dat weten we niet.

[-]

Nee, dit is geen gevangenis. Dit moet een werkplaats zijn. Hier wordt gewerkt. Je mag die grote werktuigen niet over het hoofd zien, die lierhijskranen, hefbruggen en schragen. Kranen bewegen zich heen en weer in deze hallen, kettingen knarsen, en er draaien haspels en raderen. Ginds glimt een vuur, rook stijgt omhoog. Het lijkt wel of dit een smederij is. Alleen die spijkers daar zijn moeilijk te plaatsen, die staken; en die houten stellages daarginds – we weten niet of het steigers zijn of schavotten.”

Dat schrijft Hans Magnus Enzensberger in G.B.P. (1720-1778), een van de ‘zevenendertig balladen uit de geschiedenis van de vooruitgang’, die hij verzamelde in de bundel Mausoleum[1]. Die geschiedenis van de vooruitgang wordt weergegeven aan de hand van 37 figuren, alle blank, bemiddeld, goed opgeleid en man, die samen een beeld vormen van de talloze tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in de collectieve mythe van de westerse vooruitgang. G.B.P. staat voor Giovanni Battista Piranesi, de Venetiaanse ambachtsman die zich in het midden van de achttiende eeuw in Rome ontwikkelde tot een invloedrijk graveur, archeoloog, kunsthandelaar en architect. De fragmenten hierboven verwijzen naar Piranesi’s serie etsen Carceri d’invenzione.

De imaginaire kerkers van Piranesi hebben al vaker een metaforische betekenis gekregen. Dat was niet alleen zo bij bijvoorbeeld romantische dichters uit de negentiende eeuw, maar ook bij kritische criminologen of componist Brian Ferneyhough aan het einde van de twintigste eeuw. Achttiende-eeuwse prenten van een gevangenis, die niet eens echt bestaat, maar verzonnen is – zonder verklaring door de maker. Wat zie je dan in die platen, welke betekenissen kan je er aan geven, en welke perspectieven bieden zij? En als zij een metafoor voor iets zijn, hoe werkt dat dan, en waartoe leidt het?

Van thuis uit krijgt de jonge Giovanni Battista Piranesi zowel de theoretische en historische bagage, als de praktische vaardigheden mee voor een leven in de architectuur en de bouw. Later verdiept hij zich in de techniek van theaterbouw en van hydraulische machines, en tijdens zijn opleiding als etser volmaakt hij zich in het tekenen van perspectief en van theaterdecors. Wanneer hij in 1740 voor het eerst in Rome arriveert, komt hij meteen terecht in een culturele wereld die in de ban is van de recente ontdekkingen van Romeinse architectuur uit de keizertijd. Piranesi raakt gefascineerd door de restanten en ruïnes van de antieke bouwwerken. Plots komt alles samen: zijn persoonlijke belangstelling voor architectuurgeschiedenis en -theorie, zijn kunde om met een uitzonderlijk gevoel voor ruimte, perspectief en licht landschappen en toneelmachines te tekenen – en de groeiende markt van toeristen die als aandenken aan hun bezoek van Rome etsen willen meenemen waarop hun ideaalbeeld van de antieke stad staat weergegeven. Zo komt het dat  hij tussen 1740 en 1745 onder meer de bundels Prima Parte di Architetture, e Prospettive  en Varie vedute di Roma Antica e Moderna publiceert. (Ik vertel dit hier allemaal kort, omdat antieke architectuur, perspectief en licht bepalende factoren zijn in zijn etsen van denkbeeldige gevangenissen.)

Piranesi begint ook capricci (caprice, Spielerei, grillige verzinsels) te maken, imaginaire landschappen en constructies, die allerlei cryptische, symbolische of allegorische figuren tonen. Zo ontstaat in 1745 de eerste serie denkbeeldige gevangenissen, de Invenzioni Capricciose di Carceri. (In de Prima Parte  zat al eerder één kerker, met het onderschrift Carcere oscura con Antenna pel Suplizio de’ malfatori. Sonvi da lungi le Scale, che conducono al piano e vi si vedeno pure all’intorno altre chiuse carceri.) Zo’n vijftien jaar later, in 1761, zal hij een bewerkte en uitgebreide versie van deze etsen op de markt brengen. Er zijn nu twee nieuwe tekeningen toegevoegd. De reeks telt uiteindelijk zestien platen, inbegrepen een titelpagina, van elk ruim 40 op 50 cm, liggend en staand. De serie heet nu Carceri d’invenzione (verzonnen kerkers). De oorspronkelijke etsen zijn donkerder geworden, voller ook en veel dreigender. Dat donkere kan deels te maken hebben met slijtage van de originele koperplaten, maar Piranesi heeft de tekeningen ook veel drukker gemaakt. De arceringen zijn intenser, hij heeft details toegevoegd, er is meer te zien. De ruimten zijn voller gestouwd met muren zuilen houten verbindingsbogen trappen instrumenten. Die instrumenten zijn overigens niet allemaal noodzakelijk foltertuigen. Ook Enzensberger lijkt te twijfelen of de apparaten die hij ziet, nu gewone werktuigen zijn die elke bouwvakker of metser kent en gebruikt, of toch marteltuigen.

Wat meteen opvalt, is dat de gevangenissen geen realistische bouwwerken zijn. De trappen breed of smal vormen vaak constructies zoals je ze later in de tekeningen van M. C. Escher zal terugvinden: niemand weet waar ze naartoe leiden, als ze tenminste niet bij zichzelf weer uitkomen. Ook de muren zelf leiden nergens heen; de ruimten hebben geen grens aan de beeldrand. De constructie zou buiten beeld oneindig kunnen doorlopen. Als er ergens iets als een zoldering is, is dat eerder de vloer van een hogere verdieping. De kijker wordt als het ware uitgenodigd om door het beeld te lopen, de trappen op en af te gaan, over de balkons en open overlopen de afgrond in te kijken, de duizelingwekkende arcaden te doorkruisen en op zoek te gaan naar waar dit onoverzichtelijke labyrint toe leidt. De mens is verloren in deze monumentale oneindigheid; op een enkele uitzondering na, zijn de menselijke figuren slechts homunculi ergens in de verte. Enzensberger schrijft: “Hoewel er licht in deze kerker valt – moeilijk te zeggen waar het vandaan komt –, schijnt hij onder de grond te liggen, en vanuit de schietgaten en vanaf de tinnen daarboven, die erg ver weg zijn, staren wachters zo klein als insecten naar de gevangenen.” Bij mij komt het beeld op van een van mijn absoluut favoriete schilderijen, Pieter Brueghel’s Toren van Babel in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam.

Wordt vervolgd



[1] vertaling Peter Nijmeijer