carceri d'invenzione 2

 

Tussen spektakel en discipline

Herinner je: de twee edities van Piranesi’s Carceri d’invenzione verschijnen in 1745 en 1761. In 1757 wordt Damiens terechtgesteld, de gruwelijke executie waarmee Michel Foucault Surveiller et punir inleidt. En dan in snel tempo: Cesare Beccaria’s Dei delitti e delle pene 1764, John Howard met zijn verslag over The State of the Prisons in England and Wales 1777; Jeremy Bentham met Panopticon; Or, the Inspection-House 1791, en in 1802 Panopticon versus New South Wales. Deze geschriften markeren de overgang van de straf als spektakel naar de straf als disciplinering. Of, zoals Aldous Huxley schrijft, de overgang van chaos naar een regime van ordelijkheid en efficiëntie; “from being sub-humanly anarchical, prisons became sub-humanly mechanical”. Enzensberger vat het zo samen: “Een eeuw die aan bevrijding denkt en tegelijk over gevangenissen fantaseert.”

Is het gek te veronderstellen dat de dood van Damiens een van de laatste stuiptrekkingen is van een justitieel tijdperk dat je nu het klassieke zou noemen, vlak voor de overgang naar een nieuw tijdperk, de moderne tijd/moderniteit? Het oude regime kende een veelheid van straffen, die voor een groot deel als civiel werden beschouwd (geldboete, verbeurdverklaring, het schavot, de bedevaart, verbanning). Op veel plaatsen was het opsluiten ter bestraffing geen optie; wanneer een civiele straf niet mogelijk of gewenst was, legden de schout en later de rechtbank lijfstraffen op. Het arsenaal aan lijfstraffen waaruit men in Antwerpen kon kiezen tussen de vijftiende en het eind van de achttiende eeuw omvatte verminking, geseling, brandmerken, de brandstapel, ophanging, vierendeling, onthoofding, radbraken, verdrinking in de ketel en levend begraven. Twee belangrijke kenmerken hadden dit soort straffen in het klassieke tijdperk gemeen: zij vonden plaats door een ingrijpen op het lichaam, en het spektakel van de wreedheid moest de macht van de soeverein tonen. Hoe meer de vorst aan het eind van de achttiende eeuw aan macht verliest, des te wilder slaat hij om zich heen. Hoe dan zijn macht nog demonstreren? Door de ander absoluut en met groot vertoon te vernietigen.

De Amerikaanse en Franse revoluties, de uitvinding van de stoommachine, de denkers van de Verlichting (Spinoza, Newton, Kant, Rousseau, …) zetten de klassieke vertogen over macht, waarheid en subject op losse schroeven.  In het klassieke mens- en wereldbeeld is er plaats  voor een almachtige vorst, die de vertegenwoordiger is van god op aarde, en die heerst over een grote groep machteloze onwetenden, die hij kan straffen om zijn macht te demonstreren. De nieuwe opvattingen beschouwen mensen als rationele en verantwoordelijke burgers, die zelf via het sociale contract de macht uitoefenen, en die devianten in relatieve onzichtbaarheid, haast als een gewone administratieve daad, leren hoe zich te gedragen. Er is niet langer sprake van één ondeelbare en totale schuld (reden voor de tortuur), maar van bestraffing aangepast aan het delict en aan het schuldige individu.

Tegelijk vindt een verschuiving plaats van de plek waar de schuldige getekend wordt: niet langer door verminking van het lichaam bij de uitvoering van de straf, maar al eerder, bij het openbare proces en vonnis. Daar vindt nu de stigmatisering plaats. Zelfs de doodstraf wordt steeds meer –tot vrijwel totaal – verborgen. Straf is voortaan niet langer spektakel aan het lichaam, maar de onzichtbare disciplinering van de ziel. Natuurlijk grijpt de opsluiting nog in op het lichaam, maar niet meer als straf op zich, maar juist om het individu van een recht of een vrijheid te beroven. Of in de woorden van Foucault: “En face des prisons ruinées, grouillantes, et peuplées de supplices que gravait Piranèse, le Panopticon fait figure de cage cruelle et savante. »

Piranesi’s Carceri kan je beschouwen als een interpretatie van het spektakel van de straf. ‘Spektakel’ is hier niet bedoeld in de zin van de Internationale Situationniste. De politieke dimensie, de opgelegde passiviteit waardoor individuen de toeschouwers worden van hun eigen leven, is uiteraard aanwezig; dat is eigen aan vrijwel elk gevangenissysteem. Maar spektakel is hier zowel beschrijving als metafoor: een overbluffend schouwspel. En dan wijkt het spektakel dat Piranesi toont enigszins af van het klassieke spektakel van de straf.

Om te beginnen is het gezichtspunt van dit spektakel niet dat van de machthebber die zijn wil demonstreert en zijn glorie ten toon spreidt; die machthebber zie je niet. Piranesi staat op de plek van de toeschouwer die overweldigd wordt – maar door wie, dat weten we niet. Het spektakel van een gevangenis is overigens niet noodzakelijk gebonden aan de architecturale kenmerken van het gebouw. Als er al een gevangenis is die voor mij spektakelwaarde had, dan gaat het eerder om het tegendeel van de klassieke kerkers: Penitentiaire inrichting De Schie, in Rotterdam. Het complex is zo’n dertig jaar geleden ontworpen door Carel Weeber, ruim, licht, kleurrijk, 286 individuele cellen, gelegen aan de rand van Rotterdam, te midden van water, groen, lucht en ruimte. Voorafgaand aan de ingebruikname in 1989, heb ik samen met studenten criminologie een kleine week ‘proefgedraaid’ als gedetineerde.  Dat was pas terneerdrukkend spektakel. Het was een koude, zonnige lente. De cellen waren licht, ruim en schoon. Ik had een stapeltje boeken meegenomen om mijn dagen in opsluiting nuttig door te brengen. Ik heb, geloof ik, amper wat gelezen. Ik was de hele tijd moe, koud en gedeprimeerd. Ik had zelfs geen zin om te luchten; ik heb overwegend geslapen. Het eten was smerig; als je de bewaking belde, kwam er geen reactie. Dat was voor mij het spektakel van de gevangenis: de machteloosheid en hulpeloosheid van de individuele gedetineerde tegenover de omvang van het gebouw en het onmenselijke van de bewakingsbureaucratie – en dan was ik er nog maar als vrijwilliger voor een week.

Het is duidelijk dat bij Piranesi de gebouwen, de ruimtelijke constructies van de gevangenissen niets te maken hebben met de werkelijke kerkers, zoals hij die zowel in zijn eigen tijd, als in de Romeinse antiquiteit had kunnen zien. De kerkers van de oudheid waren in veel gevallen gewoon vergeetputten; niks geen overbluffend schouwspel van enorme ruimten, wel benauwde stinkende cellen waar de gevangenen letterlijk wegrotten. Maar de gevangenissen van zijn eigen tijd waren al niet veel beter. Enkele jaren geleden was ik in Nottingham voor de conferentie Penal Law, Abolitionism and Anarchism. We bezochten in Shire Hall de oude Nottingham Gaol, die ook al in gebruik was in de tijd van Piranesi. Wat was ik onder de indruk van die kerkers – niet zozeer door de gids haar uitbeelding van de detentieomstandigheden, maar puur door de fysieke benauwdheid duisternis kilte stank vocht van de onderaardse cellengangen.

In de etsen van Piranesi vindt het spektakel amper plaats aan het lichaam. De imaginaire kerkers zijn overwegend de coulissen van de straf; eigenlijk zijn de ruimten zelf het spektakel. Fatma Ipek  Ek en Deniz Şengel wijzen erop dat de grenzeloosheid van de ruimten een afscheid van de klassieke vormtaal uitdrukt. Piranesi’s tekeningen vertonen een chaos die de antithese vormt van het classicisme. Zelfs waar de ruimtelijke constructie een klassieke structuur aanneemt, zijn het vaak het lage perspectief en het spel van licht en schaduw die de aandacht vestigen op de menselijke en historische puinhoop. Overigens was het in de late achttiende eeuw een veel voorkomende tekentechniek de menselijke figuren te verkleinen om zo de grootsheid van de ruimtelijke decors te benadrukken.

In de Carceri d’invenzione toont Piranesi wel reeds het verval van het klassieke systeem van de straf als spektakel, maar nog niet het opkomende alternatief van Bentham: een perfect efficiënte gevangenis, gericht op cleane disciplinering en het verpletterende besef dat je onderdeel bent van een onaantastbare machine.

Wordt vervolgd