carceri d'invenzione 3

 

De kerkers van de geest

In 1821 schrijft Thomas De Quincey de eerste versie van zijn Confessions of an English Opium Eater. Hij is dan al bijna twintig jaar bekend met opium, overwegend in de vorm van laudanum – opiumpoeder opgelost in alcohol. Laudanum is in die periode een veel voorkomende drug, goedkoper dan bier of sterke drank, en ook als medicijn beschikbaar bij de apotheker. De Quincey leert laudanum kennen rond 1804 als een vorm van zelfmedicatie; daarnaast rookt hij ook wel eens opium omwille van de serene en prettige gloed die dat teweegbrengt. Tien jaar later echter heeft hij een volwassen verslaving ontwikkeld. Volgens een getuige neemt hij nu dagelijks opium, as an article of food, en zelf vermeldt hij dat hij in een bepaalde periode tot achtduizend druppels laudanum per dag consumeerde.

In de Confessions probeert De Quincey te beschrijven hoe de opium dromen en rêveries veroorzaakte, en hoe zijn bewustzijn van deze mentale processen zijn schrijven en zijn beeldspraak beïnvloedde.  Hoewel hij zich de marvellous agency and the pleasures of opium herinnert, is hij zich nu ook bewust van de pains of opium. Het is dan dat hij verwijst naar de kerkers van Piranesi. Op een bepaald ogenblik ziet hij enkele andere etsen van de Romeinse graveur, waarop zijn vriend, de dichter Coleridge, hem in woorden de Carceri d’invenzione beschrijft. Of het nu de beschrijving is door Coleridge of de herformulering ervan door De Quincey die Piranesi’s kerkers nog wat dramatischer maken, doet er niet zo veel toe – de beelden, schrijft hij,  “record the scenery of his own visions during the delirium of a fever”.

Coleridge is niet de enige opium gebruikende romantische auteur die zijn dromen terugvindt in de Carceri – of de Carceri in zijn dromen. In Alethea Hayters studie Opium and the Romantic Imagination komen de gevangenisetsen van Piranesi herhaaldelijk voor – tot zelfs op het omslag. De Quincey’s verbeelding en beeldspraak zijn volgens haar "full of abysses and shafts leading downwards, the ever-expanding palace-prisons of Piranesi's vision". Verderop schrijft zij over De Quincey: “Now he is inside the Piranesi prison which he himself recognized as the perfect symbol of his mental processes under opium. His images for these mental operations seem all to be taken from the Carceri, which he had never actually seen. His tendency to digression was a landing-place in a flight of stairs (a metaphor borrowed from Coleridge, who also knew the inside of that prison architecture of opium, with its endless staircases and platforms).” Ook Keats en Poe maken op een bepaald ogenblik de koppeling tussen de Carceri en opium-drugged dreams and beds of poppies.

Kerkers van de geest, het zijn niet uitsluitend romantische dichters die deze metafoor zien in de imaginaire gevangenissen van Piranesi. Daar is een verklaring voor. Ek en Şengel geven aan dat achttiende-eeuwse architecten en kunstenaars aan het experimenteren waren met de visueel-technische implicaties van het psychologische concept gemoedsgesteldheid en met de ruimtelijke vertaling daarvan in perspectief en vista. Enzensberger in 1975: “Zie je dan niet dat deze ruimte weliswaar gesloten, maar oneindig is? Het labyrint dat hier wordt afgebeeld is dat van jouw bewustzijn. Daarom duizelt het je; want je blikt in je eigen brein; …”

De vraag is dan: wie is er eigenlijk de gevangene in deze kerkers? De eindeloze ruimten, de duisternis met slechts sprankels licht, de gangen en trappen die naar nergens leiden, de gewelven die niets dragen behalve hun eigen gewicht, de gigantische machines zonder nut, de touwen aan de zoldering waar niets aan hangt, de rommel hier en daar …, is dat het brein of de geest waarin de kunstenaar gevangen zit? Of –zijn het juist de toeschouwers die gevangen worden in het labyrint dat Piranesi aanbiedt, en waar zij geestelijk moeten in ronddwalen om een zin te vinden voor de impasses en de schaduwen?

Hayter sluit haar boek af met een vier pagina’s lange inleving in hoe voorde romantische dichters een afdaling in Piranesi’s kerker, the temple of opium, moeten hebben ervaren. Voor Huxley is het meest verontrustend  opmerkelijke gegeven aan deze kerkers de perfecte zinloosheid die alles overheerst. De figuren in de Carceri zijn uiteindelijk slechts de hopeloze toeschouwers van “this magnificence without meaning, this incomprehensible misery without end and beyond the power of man to understand or to bear.” Maar geldt dat niet even goed voor de toeschouwer van Piranesi’s etsen?

Wordt vervolgd