echt waar

Fake news, post-truth, ach ach, niks nieuws onder de zon. Thomas Hobbes wist al dat waar en vals kenmerken zijn van woorden, niet van dingen. Wat waar is of vals wordt uiteindelijk bepaald in het discours dat in een bepaalde omstandigheid, op een bepaalde plek, op een bepaald moment, er het best in slaagt om verschijnselen te beschrijven, te wijzigen, te verbergen, of te vermommen. Hobbes lijkt in een bepaald opzicht niet ver af te staan van de benadering van Plato, in zijn beroemde allegorie van de grot uit Politeia (Staat). Daarin stelt hij de retorische vraag: “Meent ge niet dat de gevangenen in de mening zouden verkeren dat ze, door namen te geven aan wat ze zien, de werkelijke bestaande voorwerpen zelf zouden noemen?” (vertaling Xaveer De Win, 1961).

Zou Misako Ozaki het menen, dat zij door te benoemen wat ze ziet, de werkelijkheid beschrijft aan Masaya Nakamori, de blind wordende fotograaf in Hikari (‘Vers la lumière’) van Naomi Kawase uit 2017? Is audiodescriptie, zoals zij te volgen is bij bepaalde programma’s op de RTBF waar of vals?

Beiden, Plato en Hobbes, stellen vast dat het de taal is die de werkelijkheid kenbaar maakt. Maar Hobbes heeft de theorie van Plato een draai gegeven; de taal is niet de neutrale afspiegeling van de dingen, maar zij kleurt ze, zij manipuleert en tekent de werkelijkheid, die slechts kenbaar wordt als onderdeel van de ideologische, filosofische, religieuze, pragmatische … inzet van een betoog. En het is Michel Foucault die er de nadruk op legt dat de constructie van waarheid onlosmakelijk verbonden is met de constructie van macht. Het toekennen van waarheid aan een bepaalde  beschrijving van de werkelijkheid legitimeert een bepaalde vorm van macht. En omgekeerd, is het macht die toelaat een bepaalde beschrijving van de werkelijkheid voor waarheid te doen doorgaan. Kennis, gecombineerd met kracht, wordt waarheid; kracht in combinatie met kennis genereert macht. Als waarheid dus altijd geconstrueerd wordt in ingewikkelde processen van macht, kennis, taal (en subjectiviteit), dan zijn fake news of post-truth niet eens bijzondere fenomenen. Alle nieuws en alle waarheid komen tot stand in en door specifieke machtsstructuren.

Heeft Hillary Clinton werkelijk deelgenomen aan sexfestijnen met kinderen in de kelder van pizzeria Comet Ping Pong? Zal de linkse gutmensch in zijn absolute goedheid net het tegenovergestelde bewerkstelligen van wat hij claimt te willen: de totale afbraak van de welvaartsstaat? Leugens en flauwekul, zeg je? In bepaalde machtsverhoudingen en voor bepaalde machtsdoelen kunnen deze uitspraken het karakter van waarheid aannemen. Omgekeerd, wie er in slaagt de waarheid ervan te ondermijnen, ondermijnt daarmee ook de macht die deze uitspraken funderen. Met andere woorden, het ‘ontmaskeren’ van fake news gaat niet alleen om ‘de waarheid’, maar vooral om de macht die deze waarheid kan produceren.

Als een vertoog (een verhaal, een beeld, een symbool) betekenis kan geven aan mensen hun leven, dan is dat vertoog niet alleen daardoor een politieke machtsfactor, maar ook door het feit dat mensen er mee aan de slag gaan om hun wereldbeeld in te vullen. Het vertoog op zich kan waar of vals zijn, op het moment dat mensen het integreren in hun wereldbeeld en het reproduceren in hun taal, hun denken en hun daden, is het werkelijkheid geworden. Waarheid en onwaarheid maken plaats voor werkelijkheid en onwerkelijkheid.

Deze mechanismen spelen niet alleen in de productie of ontmanteling van waarheden voor directe en duidelijke politieke doeleinden. Zij werken zeker niet minder op een terrein waar wenselijkheid èn onvermijdelijkheid hand in hand lijken te gaan: innovatie en technische vooruitgang. ‘Mis jouw afspraak met de toekomst niet!’ Je hoeft er de technologierubrieken in de kranten maar op na te slaan, en je stuit voortdurend op een aantal stellingen die als waarheid worden verkondigd. De meest voorkomende, die je in alle maten en varianten terugvindt, is ‘technologie is neutraal – je kan er goed of slecht gebruik van maken’. (Vergelijk met de VSAmerikaanse klassieker over vuurwapens: “The only way to stop a bad guy with a gun is with a good guy with a gun.”) Neem nu het recente rapport over de toekomst van de Belgische advocatuur dat minister van Justitie Geens heeft besteld bij twee vooraanstaande zakenadvocaten (waarvan één een vroegere vennoot van hem). Het rapport pleit onder meer voor meer technologische toepassingen en de inzet van artificiële intelligentie om grip te krijgen op de big data van de rechtspraak. En net zoals in de VS en Groot-Brittanië (en China) al volop gebruik gemaakt wordt van algoritmes in het kader van predictive policing – met alle persoonlijke drama’s van dien – zo willen de auteurs van het rapport inzetten op justice prédictive. “En faisant tourner des algorithmes sur des données ciblées dans les jugements, arrêts ou commentaires de jurisprudence, il serait possible de prévoir, selon les auteurs, « avec un degré de fiabilité bien supérieur à celui d’un juriste classique », la solution qu’un juge pourrait donner à un casus donné”, stelt Le Soir (1 maart 2018).

Maar algoritmes zijn helemaal geen neutrale technologie. Computersystemen en artificiële intelligentie worden gemaakt door mensen, op basis van hun inschattingen van wat waar en echt is, relevant en pragmatisch. Zowat overal wordt tegenwoordig software uitgetest om in eenvoudige rechtszaken tot uitspraken te komen zonder tussenkomst van een rechter. Maar wat bepaalt wat een eenvoudige zaak is? Het bedrag dat op het spel staat? Bovendien is veel van deze intelligente technologie autopoietisch – en dat is ook de bedoeling: eens het systeem draait, op basis van tijdgebonden of toevallig ingevoerde gegevens, reproduceert het zichzelf zonder verdere sturing van buitenaf. Met andere woorden – en dat is de ervaring met predictive policing – na een tijdje produceert het systeem zijn eigen waarheid, die wel degelijk echte gevolgen creëert in de werkelijkheid. (Hier een doorwrochte wetenschappelijke analyse.)

Kortom, of het nu om politieke of technologische waarheid gaat, of ze ook echt is hangt af van de waarde die mensen er aan hechten en de manier waarop zij ermee omgaan. De verbeelding van wat waar en echt is, is niet alleen maar een politiek overtuigingsmiddel; als zij aanslaat wordt deze verbeelding zelf politieke inhoud. Bij ‘verbeelding’ hoef je overigens niet meteen aan beelden te denken; politieke verbeelding wordt nog steeds overwegend in taal uitgedrukt. En zo kom ik uiteindelijk terug bij het grote probleem waar (Franse) vrouwelijke denkers – Irigaray, Kristeva, Cixous – mee zaten in de jaren 1980: hoe druk je verzet uit in taal, als de taal die je daarvoor ter beschikking staat door en door geïmpregneerd is met de symbolische orde die je bestrijdt? Met een soort ‘heroïsch nihilisme’ waarin je taal dan maar helemaal opzij zet, schiet je niks op.

In 1987 vergeleek Susan Parsons de taal waarmee feministen hun verzet moesten vormgeven met de voorruit van een auto: "One of the things we can do is to examine the windscreen of the car we are driving so that we can notice its cracks, see where it is smudged, observe the way in which the particular material of which it is made distorts our vision of what is around us, or find the clear spaces by which we can get a good view of what lies ahead. In this way, we become aware of our finitude, our limitations, our unique perspective which constitutes our identity as persons with a point of view. But it is quite another thing actually to drive the car, an activity in which staring at the windscreen would be a serious liability since it is what we need to use in order to be able to get anywhere at all. Unless we desist from the activity for which windscreens were originally devised and found practicable, we must sometimes merely use them to go forward without noticing them."

Sluimert hier een gedachtegang die kan helpen om om te gaan met de macht in en achter verwerpelijke constructies van waarheid en werkelijkheid?