blogs

Boskap

Het was een schok. Op weg naar huis neem ik soms de weg door het bos. Langs het containerpark, de snelweg over, een paar scherpe bochten, en dan een recht stuk baan van zowat een kilometer met aan weerszijden een dicht bos, eerst sparren, dan loofbomen. In de herfst zitten hier langs de kant van de weg vaak twaalf, vijftien jagers in tenue op een rij te wachten tot het wild uit het bos gedreven wordt en zij het maar voor het afknallen hebben.

En nu plots: weg sparrenbos! Links en rechts een enorme open vlakte, hier en daar nog stronken die uitsteken boven de afgezaagde takken en het zaagsel, en op één plek verzameld een enorme stapel lange, netjes afgezaagde bomen. Een maand of twee geleden was hetzelfde al gebeurd met een klein naaldbos op de weg naar het dorp: hup, ineens helemaal gekapt.

Hout is traditioneel het ‘groene goud’ van Wallonië, maar de sector wordt op dit ogenblik behoorlijk dooreen geschud. Een extreem voorbeeld: de Chinese zagerijboten. Sinds enkele jaren kopen Chinese bedrijven op grote schaal beuk en eik op. Zodra de boomstammen aan boord zijn van de schepen, worden zij meteen verzaagd, en vervolgens weer als afgewerkt product in Europa verkocht. Net als bij andere grondstoffen, ging de invoering van deze praktijk gepaard met hevige prijzenspeculatie.

(Niet helemaal) los daarvan heeft de Belgische houtsector ook een industriële transformatie gekend. Op 25 jaar tijd zijn zowat een kwart van de zagerijen (nog 156 in 2013) en zestig procent van het personeel verdwenen, maar de opbrengst van de sector is verdubbeld. Zeven industriële zagerijen produceren nu samen tachtig procent van het hout voor de industrie, de bouw en de schrijnwerkerij. Die doorgedreven industrialisering heeft twee belangrijke gevolgen. Het eerste is dat om hun investeringen te recupereren, de Waalse zagerijen veel meer moeten produceren (en dat ook kunnen) dan wat de bossen jaarlijks opleveren. Dat verklaart voor een deel de massale houtkap van de afgelopen jaren. En zelfs dan nog wordt zo’n twintig procent van de grondstof (het ruwe hout) ingevoerd uit het buitenland. Het tweede gevolg komt voort uit het voorgaande: de prijs van ruw hout is de afgelopen jaren enorm gestegen. Een kubieke meter spar kost nu 70 tot zelfs 85 euro; de eigenaars van de bossen worden slapend rijk, maar de prijs die de zagerijen kunnen vragen aan hun afnemers is amper mee gestegen. Voor de fabrikanten van pallets zou het nu zelfs goedkoper zijn om gezaagd hout in het buitenland te kopen, dan om met Waals hout te werken.

Daarbij komt de druk vanuit de (groene) energiesector. Onder meer in de productie van pellets is nu, door allerlei subsidies, wel winst te maken. Pellets zijn de blokjes voor houtkachels, met een standaard formaat van 6 millimeter doorsnee en een lengte van 2 tot 4 centimeter. Aanvankelijk werden die blokjes gemaakt uit zaagsel dat gedroogd en samengeperst werd (de rest van het afval ging naar papierfabrieken). Sinds kort echter is productie van pellets een nieuwe goudmijn: in Mariembourg bijvoorbeeld heeft een bedrijf zeven miljoen euro geïnvesteerd in een fabriek die 60.000 ton per jaar kan produceren. En ook dit voert binnenlands de druk op de bossen op. Er zou nu zelfs goed hout gekapt worden voor de productie van pellets.

Staan de Waalse bossen dan echt onder druk, of is al die boskap bij mij in de buurt maar toeval? De meningen verschillen. De zagerijen voorspellen voor over twintig jaar een jaarlijks tekort van twintig miljoen kubieke meter en tegelijk verzetten zij zich tegen ecologisten die om milieuredenen bossen willen beschermen. De eerste functie van een bos is hout te produceren voor de economie; als je morgen afstand wil doen van fossiele grondstoffen en kernenergie, zal je toch de bossen als energie-alternatief moeten behouden, is hun redenering.

Volgens het Waalse departement bosbeheer zal het allemaal niet zo’n vaart lopen. Op dit ogenblik produceren de bossen jaarlijks zo’n 2,6 miljoen kubieke meter sparrenhout en wordt er iets meer dan drie miljoen kubieke meter gekapt. Dat zou echter niet betekenen dat de bosvoorraad verdwijnt. Wat er nu boventallig gekapt wordt, is de aanwas van de voorbije jaren, en die wordt alleen maar gekapt omdat de prijzen tegenwoordig zo hoog liggen. Voor de sparren zou men nog zeker twintig jaar toekomen. Bij de loofbomen wordt zelfs minder gekapt dan de aanwas. De overheid gaat er van uit dat alles bij elkaar de bosvoorraad stabiel blijft rond zestig miljoen kubieke meter. (Hoe moet je je dat voorstellen, 60.000.000 m3?)

Hoewel, … dan is er nog altijd de klimaatverandering die roet in het eten kan gooien, en juist met name voor sparren, beuken en eiken. Die zouden kwetsbaar zijn bij droogte en hittegolven. Op korte termijn zou de houtaanwas erop vooruit kunnen gaan vanwege de toename van CO2 en de hogere temperaturen, maar op de lange termijn zou de klimaatverandering en de onweren die ermee gepaard gaan juist zorgen voor een verminderde weerstand van de bomen, voor meer droogte en een minder vruchtbare bodem, zegt men op de ULB.

 

Herculine Barbin 2

In relatie tot mijn blogje Herculine Barbin 1, hieronder een aankondiging vanop de onvolprezen website Foucaultnews.com:

Michel Foucault, Herculine Barbin dite Alexina B.

Première parution en 1978

Postface d’Éric Fassin

Nouvelle édition suivie d’Un scandale au couventd’Oscar Panizza en 2014

Hors série Connaissance, Gallimard
Parution : 13-03-2014
 
En 1868 à Paris, rue de l’École-de-Médecine, un homme se donne la mort en laissant à la postérité un manuscrit autobiographique. C’est l’«Histoire d’Alexina B.» que publiera en 1874 un grand notable de la médecine légale, Ambroise Tardieu. Pour celui-ci, il s’agit des «souvenirs et impressions d’un individu dont le sexe avait été méconnu», bref, d’un «pseudo-hermaphrodite». En 1860, à plus de vingt et un ans, Herculine Adélaïde Barbin, surnommée Alexina, devenait Abel en changeant de sexe à l’état civil. Sa plume passionnée raconte les tourments et les émois de la jeune fille, et s’achève sur l’amer désespoir de l’homme.

En 1978, Michel Foucault publie ce document remarquable, assorti d’un dossier historique, pour inaugurer une collection éphémère : «Les vies parallèles». À l’assignation médicale, depuis le XIXe siècle, d’un «vrai sexe», le philosophe de l’Histoire de la sexualité répond, dans la préface qu’il donne à la traduction américaine en 1980, en invoquant les «délices» d’une vie «sans sexe certain».

Pour la première fois sont inclus dans l’édition française d’Herculine Barbin dite Alexina B., épuisée depuis des années, ce texte important de Foucault ainsi que la nouvelle «Un scandale au couvent» du médecin allemand Oscar Panizza, qui en proposait une version romancée au tournant du XXe siècle. La postface d’Éric Fassin souligne enfin combien le développement des gender studies mais aussi celui du mouvement «intersexe» engagent aujourd’hui à relire ce récit remarquable où Herculine/Abel s’invente un «vrai genre».

 

Overbevolking

Bericht van persagentschap Belga: “Omdat de overbevolking in de Belgische gevangenissen in twee jaar tijd gedaald is van 28,7 naar 19,2 procent, bouwt minister van Justitie Annemie Turtelboom (Open VLD) de gevangenispopulatie in het Nederlandse Tilburg vroeger af dan verwacht. De eerste 100 gevangenen worden naar België overgebracht, goed voor een besparing van drie miljoen euro. Dat schreef Het Laatste Nieuws zaterdag. Nadat begin 2010 de overbevolking te ernstig geworden was, besliste toenmalig minister van Justitie Stefaan De Clerck (CD&V) de leegstaande Nederlandse gevangenis te huren. 650 gedetineerden zitten er hun straf uit, voor een kostprijs van 42 miljoen euro per jaar.”

Wat betekent dit nu? Enkele jaren geleden waren de gevolgen van de overbevolking in de Belgische gevangenissen zo mensonterend geworden dat honderden gedetineerden noodgedwongen geparkeerd werden in een moderne bajes in Nederland. Nu stelt de minister vast dat de overbevolking in België iets verminderd is, dus kan zij wel weer opgedreven worden. Voor die drie miljoen euro winst lapt de minister dus wel de Basiswet gevangeniswezen aan haar laars. Die bepaalt immers dat het inperken van de vrijheid de straf op zich is, en dat een gedetineerde dus verder recht heeft op levensomstandigheden die zo goed mogelijk gelijken op die in de samenleving. Dat betekent dus niet – zoals vandaag nog steeds gebeurt, ondanks de ‘verminderde overbevolking’ – met z’n drieën in een éénpersoonscel met één bed, een brits, en een matras op de vloer, en een wc-emmer in een hoek van de cel. Drie miljoen wordt er bespaard op de rug van gedetineerden, die weer in nog vollere cellen zullen zitten, met meer frustratie, onrust en (psychische) ziekten tot gevolg. Niemand wordt hier beter van – de gedetineerden niet, het gevangenispersoneel niet, en de samenleving, waarin al die opgekropte frustratie vroeg of laat toch weer terecht komt, evenmin. 

 

Geen oorlog, maar regulering

Van 13 tot 20 maart vindt in Wenen de 57ste sessie van de VN Commissie voor Verdovende Middelen (CND) plaats. Encod, de Europese coalitie voor rechtvaardig en effectief drugsbeleid, roept de Verenigde Naties op de oorlog tegen drugs te beëindigen. Er wordt een alternatief mediacentrum opgezet om de wereld te laten zien hoe de VN reageert op de doorbraken in drugsbeleid in Uruguay en delen van Europa en de VS.  


Een delegatie van vijf Encod-leden gaat de discussie aan binnen de VN: Urki Goñi, voorzitter van Cannabis Social Club Urjogaberdea in Baskenland, Spanje; Doug Fine, auteur van ’Hemp Bound’ en ’Too High To Fail: Cannabis & the New Green Economic Revolution’; Dionisio Nuñez, Boliviaanse ex-minister van coca-zaken; Janko Belin, Encod voorzitter en Joep Oomen, Encod coördinator. Op vrijdag 24 maart geeft een van hen een speech tijdens de plenaire vergadering. Een citaat uit deze speech:

’Alstublieft, leden van de Commissie, begrijp dat we nu van strategie moeten veranderen. Het Enkelvoudig Verdrag over Drugs moet hervormd worden, om een einde te maken aan de deplorabele situatie die het verbod zelf heeft gecreëerd. Wettelijke regulering is de enige manier om de veiligheid te vergroten en de misdaad rond alle drugs te verminderen.’

Encod organiseert verschillende acties in Wenen. De gedelegeerden worden verwelkomd door ’Kaffeeschnüffler’ (’koffiesnuffelaars’), die flyers uitdelen over koffieprohibitie in het verleden en moderne prohibitie van planten als cannabis en coca. Encod-leden zullen cannabisplantjes planten bij de VN-gebouwen om de legalisering van cannabis in Uruguay, Colorado en Washington State te vieren.

Maar het hoofddoel van Encod’s aanwezigheid is de wereld informeren over wat zich binnen afspeelt. Een team van journalisten maakt interviews met gedelegeerden en reportages over de CND bijeenkomst. Elke avond op 13, 14 en 15 maart, doet het Encod-mediacentrum verslag via www.encod.org.

Op 21 maart brengen Joep Oomen en Dionisio Nuñez verslag uit van de bijeenkomst in Wenen op een discussieavond in Antwerpen:

‘Welke toekomst voor het drugsbeleid in Latijns-Amerika?’, 21 maart, 19.30u, Latijns-Amerikaanse Federatie, Lange Lozanastraat 14, Antwerpen

Univers(al)iteit

Op 11 februari schreef nieuwbakken NV-A politicus Lorin Parys in zijn column in de Standaard over het feit dat Vlaamse universiteiten (eigenlijk de belastingbetaler dus) te veel geld verspillen aan nutteloze doctoraatsbeurzen (http://www.standaard.be/cnt/dmf20140210_00973187). Een dag later reageerde KUL-prof Marc Hooghe met de mededeling dat Parys’ benadering “kortzichtig” was (http://www.standaard.be/cnt/dmf20140211_00974814).

Nu hoeven Parys zijn columns inderdaad niet vreselijk serieus genomen te worden. Meestal wemelen ze van domme vooroordelen en logische fouten. Ook nu weer is de redenering onnavolgbaar. Er gaat volgens P. te veel geld naar doctorandi, en dat komt omdat zij met teveel zijn en zij teveel betaald krijgen. Bovendien doet de overheid (?) hiermee de arbeidsmarkt concurrentie aan. Immers, driekwart van de doctoraten situeert zich op de terreinen van “wetenschap”, technologie en ingenieursstudenten, en dat zijn “net de profielen waar bedrijven om smeken”. Mooi toch, denk je dan. Bovendien, stelt P., kan “slechts één op de dertien” aan de universiteit blijven na het behalen van de doctorstitel. “Maar het bedrijfsleven staat niet te springen”, vervolgt hij. Wat is het nu? Smeken de bedrijven erom, doen de universiteiten ‘de arbeidsmarkt’ concurrentie aan, of is het bedrijfsleven toch niet geïnteresseerd?

Bovendien goochelt P. met cijfers dat het niet mooi meer is. Enkele weken geleden al haalde Marc Reynebeau een andere column van P. onderuit. Daarin had hij beweerd dat in België de uitgaven voor armoedebestrijding veel hoger liggen dan in de Verenigde Staten, terwijl de armoede toch gelijk is. Conclusie: armoedebestrijding in België is weggegooid geld. Reynebeau gaf echter haarfijn aan dat van de cijfers die P. hanteerde niets klopte, en dat hij cijfers met elkaar vergeleek die sloegen op wezenlijk verschillende categorieën en contexten. Als P. dus zijn redenering met cijfers staaft, kijk het maar eens goed na.

De kritiek van Hooghe blijft echter aan de oppervlakte. Ook voor hem is wetenschappelijk onderzoek een “belangrijke motor” voor economische groei. En juist daarvoor leveren de Vlaamse universiteiten zeer goede gepromoveerden af. En het gaat zeker niet om wereldvreemde doctors, of universiteiten die “in hun ivoren toren nadenken over de universaliteit van mensenrechten”. Want ja, dat is pas verspilling: nadenken over mensenrechten. Als dat je beeld is van wat een universiteit doet, dan “moet je inderdaad besparen op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek”.

Hooghe zijn beeld van wetenschappelijk onderzoek is dus niet wezenlijk anders dan dat van Parys. Onderzoek moet nuttig zijn voor de economie, en flauwekul als de universaliteit van mensenrechten mag je gerust wegbezuinigen. En inderdaad, als je denkt dat wetenschappelijk onderzoek in de eerste plaats nuttig moet zijn, en niet zinvol, dan krijg je dit soort geldelijke kosten-batenanalyses. Maar wat gebeurt er als er alleen nog geld is voor wetenschap die in dienst staat van de ‘competitiviteit’ van de staat of van economische productie: verspilling van belastinggeld dat kon gebruikt worden om sociale noden te lenigen; onderzoeken die gericht zijn op maatschappelijk welzijn, die niet meer kunnen doorgaan; onvoldoende opleiding van mensen die later in hun beroep zullen omgaan met patiënten, gedetineerden, armen, slachtoffers, burgers (ipv. consumenten); een verarming van het openbaar onderwijs en de legitimering van beleid door voorgekauwde en ‘nuttige’ wetenschap.

Het lijkt mij hoog tijd dat meer aandacht besteed wordt aan wat nu voor de gemakkelijkheid slow science heet. ULB-prof Isabelle Stengers kan daar zinnige dingen over vertellen: http://www.editionsladecouverte.fr/catalogue/index-Une_autre_science_est_possible__-9782359250664.html.

Voor een toegankelijke introductie: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/03/27/een-andere-wetenschap-mogelijk-een-pleidooi-voor-slow-science

Brussels tolgeld

Alle kranten besteden aandacht aan de strategisch uitgelekte studie van Stratec over de invoering van tolgeld voor auto’s in Brussel. Iedereen schijnt het eens te zijn met het doel van zo’n maatregel: het autoverkeer in de hoofdstad terugdringen. Het middel, het tolgeld – of het nu drie euro is of twaalf– roept wel veel tegenstand op. Toch plaatst Stratec zelf enkele kanttekeningen bij het doel van de maatregel.

 

Want een stad zonder stilstaand verkeer, met een stedelijke tolheffing en een sterk verbeterd openbaar vervoer, wat betekent dat op de lange termijn? De stad zal er aantrekkelijker op worden. De automobilisten die bereid zijn om de tol te betalen zullen graag naar de stad komen nu het verkeer er aanzienlijk rustiger is. En voor wie geen tol wil betalen is er een mooi aanbod van openbaar vervoer. En dus zal door de invoering van de stadstol Brussel aantrekkelijker worden voor vrijwel alle mogelijke huishoudens. Dat zal dan weer druk zetten op het aanbod van onroerend goed in de stad, meent Stratec. En zo dreigt op de lange termijn de prijsstijging van woningen de armste huishoudens de stad uit te drijven. Gentrification dus, niet van een wijk of buurt, maar van een hele stad. Stratec stelt daarom voor een deel van de opbrengst van de autotol te besteden aan een vorm van woonsubsidie.

Randgemeente Antwerpen

De afgelopen week besteedden de kranten ruim aandacht aan een ruzietje tussen een aantal officiële ’bouwmeesters’, stadsplanners en architectuurcritici enerzijds en de (Antwerpse) N-VA. De aanleiding was een opiniebijdrage van ‘Vlaams Bouwmeester’ Peter Swinnen in De Standaard onder de titel ‘Suburbia aan de Schelde’. Ik ga hier niet verder in op de discussie zoals zij zich ontwikkeld heeft, maar de kern van Swinnens betoog werd in de krant lapidair samengevat als ‘Het Antwerps geloof in de stad lijkt naar een dieptepunt te neigen. Repressie krijgt de voorkeur op stadsontwikkeling.’ Daarbij moet wel opgemerkt worden dat dat ‘Antwerps geloof’ zich op de eerste plaats situeert bij de kliek die op dit ogenblik op het stadhuis de scepter zwaait.

Maar in de marge van deze ruzie verschenen in de krant ook twee berichtjes die van opzij een licht werpen op de ideeën over stadsontwikkeling en stedelijkheid bij het Antwerpse bestuur. Op maandag 13 januari meldde De Standaard: “In een klein uur heeft de Antwerpse politie donderdag 46 fietsers op de bon gegooid. Ze reden allen door het rood licht op het kruispunt van de Kerkstraat met de Carnotstraat. Dat toezicht leverde meer dan 7.000 euro op, en dat uitsluitend van fietsers die het rode licht negeerden om rechts af te slaan. Het negeren van een rood verkeerslicht is een overtreding van de derde graad. De fietsers kregen een proces-verbaal en een onmiddellijke inning van 165 euro. De politie kondigt aan de controles te zullen herhalen.” Een paar dagen later volgde het bericht dat de stad onderzoekt of het mogelijk is om in bepaalde wijken het parkeren van auto’s op het voetpad toe te laten.

Wat is de relatie tussen deze twee berichtjes en de opvattingen binnen de N-VA over stadsontwikkeling en stedelijkheid?

1. Fietsers zijn een doelgroep geworden van repressie. Het pakken “in een klein uur” van 46 fietsers die door het rood licht rechts afslaan sluit aan bij recente verhalen van fietsers die gepakt worden wanneer zij stapvoets rijdend telefoneren of even tegen de richting van de straat in fietsen.

2. Dat die politieactie plaatsvindt op de hoek van de Kerkstraat en de Carnotstraat is ook niet toevallig. Zowel de burgemeester als de politiechefs hebben al herhaaldelijk aangekondigd dat zij o.m. Antwerpen-Noord viseren. Twee zichtbare bevolkingsgroepen van het district Borgerhout zijn al vaker het voorwerp geweest van ergernis van de burgemeester: de allochtone jongeren (= ‘Marokkaanse boefjes’) en de bakfietstweeverdieners, die sinds jaren in de wijk komen wonen vanwege de stijlvolle en toch betaalbare woningen. Door de fietsers te pakken sla je twee vliegen in één klap: de politie toont haar manifeste en repressieve aanwezigheid en het linkse bakfietsgespuis moet lekker 165 euro dokken.

3. In plaats van toe te geven aan de arrogantie van die fietsers, krijgt de auto gewoon lekker meer ruimte, letterlijk, op het voetpad. Ook dit beleidsvoornemen past binnen de provinciale mentaliteit van de N-VA. In de aanloop naar de laatste gemeenteraadsverkiezingen verzette de partijafdeling uit Brasschaat (een dorp in de noordelijke rand van Antwerpen) zich al tegen het doortrekken van een tramlijn uit het centrum van de stad naar de randgemeente. Met zo’n lijn van het openbaar vervoer zou het immers voor het gespuis uit Antwerpen-Noord makkelijker worden om naar het welvarende Brasschaat te komen. Nee, belangrijker was dat het volk uit Brasschaat comfortabel op zaterdag met de auto kon gaan winkelen in het centrum van de stad.

Nu was het mobiliteitsbeleid van het vorige gemeentebestuur ook al ellendig. Denk maar aan de vele straten die heraangelegd werden met kasseien (kinderkopjes) die niet zouden misstaan in Paris-Roubaix (Hopland, Otto Veniusstraat, Keizerstraat, Van Wezenbekestraat … in de Lange Klarenstraat heb ik zelfs politie over het voetpad zien fietsen om de kasseien te mijden). Of de verplichte eenrichting straten die automobilisten terugsturen naar het vertrekpunt: bijvoorbeeld wie van de Italiëlei naar het centrum wil door (Kipdorpbrug, Molenbergstraat), Korte Winkelstraat wordt via de Van Boendalestraat onvermijdelijk teruggeleid naar de Italiëlei. Tegenover die inhoudsloze pesterijen of het onbenul van de vorige administratie, viseert het huidige college echter openlijk de zwakkere partijen in de stad: de gekleurde jongeren, de fietsers. Misschien is het inderdaad de bedoeling van Antwerpen een groot Brasschaat te maken: een welvarende, overwegend blanke suburb, waar je je tenminste nog gewoon met de auto kan verplaatsen.

 

Amiri Baraka 1934-2014

Amiri Baraka (LeRoi Jones) is dood. Het was mij ontgaan in de Nederlandstalige pers, maar in de obituaries die op het internet te vinden zijn wordt hij vrij algemeen geprezen als een van de invloedrijke jazz-critici van de jaren 1960 en ’70, als een van de belangrijke Noord-Amerikaanse avant-garde dichters en als een van de grondleggers van black theatre. En dat is allemaal waar.

LeRoi Jones groeide op in Newark, de belangrijkste stad in New Jersey, een stad met een overwegend zwarte bevolking, die echter tot aan het eind van de twintigste eeuw gedomineerd zou worden door een blanke minderheid. En gedomineerd betekent dan het inmiddels bekende verhaal van racisme, achterstelling, discriminatie, armoede, politiegeweld, enzovoort. In de jaren 1950 begon hij naam te maken als dichter, en in de jaren zestig trok hij naar New York om zich in de heftig veranderende jazz scene te storten. Zijn bundel essays Blues People werd in 1967 gevolgd door Black Music. Die bundel verzamelde stukken waarin Jones de nieuwe avant-garde jazz introduceerde: Coltrane in Birdland, Wayne Shorter, Cecil Taylor, Archie Shepp, Don Cherry, … (hij schreef bijvoorbeeld ook de liner notes voor Four for Trane). In diezelfde periode nam hij ook met het New York Art Quartet zijn beroemde/beruchte gedicht Black Dada Nihilismus op.

Militant Afro-Amerikaans nationalisme ging steeds meer de inhoud van zijn essays, poëzie en theaterwerk bepalen. In 1966 schreef hij in het essay ‘The Revolutionary Theatre’: “Our theatre will show victims so that their brothers in the audience will be better able to understand that they are the brothers of victims, and that they themselves are victims if they are blood brothers. [-] The popular white man’s theatre like the popular white man’s novel shows tired white lives, and the problems of eating white sugar, or else it herds bigcaboosed blondes onto huge stages in rhinestones and makes believe they are dancing or singing. WHITE BUSINESSMEN OF THE WORLD, DO YOU WANT TO SEE PEOPLE REALLY DANCING AND SINGING??? ALL OF YOU GO UP TO HARLEM AND GET YOURSELF KILLED. THERE WILL BE DANCING AND SINGING, THEN, FOR REAL!!”

In 1979 geeft hij zijn bundel Selected Plays and Prose of Amiri Baraka/LeRoi Jones deze opdracht mee:

 

 

Wie Kelly, Lisa & Dominique zijn, weet ik niet, maar toen ik Amiri Baraka in 1980 bij hem thuis, in Newark, ontmoette, was het enige waarover hij wilde praten de vorming van de Afro-American Nation in the Black Belt South. Ik had hem zes weken telefonisch nagejaagd vanuit Manhattan voor een interview over avant-garde theater (zie http://durieux.eu/sites/default/files/data_000.pdf). Toen hij eindelijk toehapte bezwoer hij  ons op hem te wachten aan het station. Volgens hem was het nog steeds niet veilig om als witte op eigen houtje naar hem toe te komen. Wat daar ook van zij, de stad lag nog steeds in grote mate in puin sinds de opstand van 1967. In dat jaar was de opgekropte frustratie van de zwarte (en hispanic) bevolking uitgebarsten en kwam het tot dagenlange massale gevechten met de politie. Er vielen 26 doden en delen van de stad brandden af. Daarvan waren de sporen nog steeds zeer zichtbaar.

Bij hem thuis profileerde Amiri Baraka zich nog uitsluitend als een marxistisch-leninistische nationalistische Afro-Amerikaan, die inderdaad maar één doel voor ogen had: de vorming van een autonome Afro-Amerikaanse natiestaat in de zuidelijke staten van de VS. Over theater wilde hij amper nog praten, en wat avant-garde jazz betrof, wilde hij alleen kwijt dat hij Anthony Braxton (toen toch zwarte avant-garde) intellectualistisch gepriegel voor blanken vond, dat niets met de ware zwarte jazz te maken had.

Los daarvan, the lp met het New York Art Quartet (Roswell Rudd, John Tchicai, Lewis Worrell, Milford Graves – ESP-DISK’ 1004) blijft een fenomeen; Black Music is nog steeds een erudiet en doorleefd portret van de NY-avant-garde jazz scene van het begin van de jaren 1960; zijn theater is van een kracht, zowel in thema’s als in taal, die indruk blijft maken. Hieronder (in vier jpg’s de volledige tekst van Black Dada Nihilismus, zodat je de beruchte passage in haar context kan lezen):

 

 

 

 

 

 

Sophia Kropotkin 1923

De onderstaande brief verscheen op 20 juli 1923 op de voorpagina van het jiddische weekblad Fraye arbeter shtime. Dat blad was van 1890 tot 1977, met enkele kleine onderbrekingen, het belangrijkste joods-anarchistische tijdschrift in het jiddisch. De auteur van de brief is Sophia Kropotkin, de echtgenote van de toen al overleden anarchistische denker Peter Kropotkin.

“Pas deze week heb ik van kameraad Rocker vernomen dat het geld, dat hij mij enige tijd geleden toezond, van jullie komt. Het comité dankt jullie allen hartelijk voor jullie vriendschap. Weest zeker van mijn persoonlijke en hartelijke waardering. Het door jullie gestorte geld en een kleine som, die wij zelf bij elkaar hebben gebracht, hebben ons de mogelijkheid gegeven het huis van buiten opnieuw te beplaasteren en het dak te vernieuwen.

Het museum ziet er nu wunderbar schön uit. We zullen jullie een afbeelding zenden. Als volgende staat een renovatie van het ganse huis op stapel, maar het ontbreekt ons aan middelen daartoe. Van de tien kamers op de eerste verdieping, die eens het museum zullen vormen, is er voorlopig nog maar één klaar, namelijk de grote zaal waarin wij samenkomen. Alle andere kamers zijn in de toestand waarin wij het huis overgedragen hebben gekregen, nadat de militaire staf zich had teruggetrokken.

De levensomstandigheden op dit ogenblik maken dat maatschappelijke instellingen slechts met de hulp van regeringssteun kunnen bestaan. Maar omdat wij dat soort fondsen niet gebruiken, ontwikkelt ons project zich slechts zeer langzaam. Men heeft ons voorgesteld een overheidsinstelling te worden, maar wij hebben dat aanbod afgeslagen. Door een storting van 300 dollar uit Amerika kunnen wij met de hulp van plaatselijke kameraden dit probleem afhandelen. Onze volgende vraag betreft de verwarming in het museum, zodat we in de winter kunnen verwarmen. De kosten daarvan bedragen 200 dollar.

Ik wend mij tot jullie, dierbare kameraden, opdat jullie ons helpen om na de zomer het huis te kunnen betrekken en een nieuwe verwarmingsinstallatie in te bouwen. Later maken wij dan een tentoonstelling over alles wat Peter Alexejewitsch heeft gedaan. Wij vragen jullie ons alles toe te sturen wat jullie over hem hebben gepubliceerd, zijn boeken, brochures, redevoeringen en alles anders.

Jullie kunnen je niet voorstellen hoe zwaar het werk hier is, zeker voor ons, die geen hulp van de regering krijgen.

Met kameraadschappelijk groet,

Sophia Kropotkin”

Het huis van Kropotkin bevond zich in de Russische stad Dmitrov, niet ver van Moskou, en werd in 1942 verwoest. Inmiddels is een kopie ervan weer opgebouwd.

 

De brief is door mij vertaald uit het Duits: http://www.ainfos.ca/ainfos31982.html

Concurrentiekracht

De Standaard heeft op 14 januari, onder het chapeau ‘Concurrentiekracht’ een stuk met de titel ‘Spanje verkleint kloof met China’. Normaal denk je dan: ‘Wat goed, Spanje loopt in op de voorsprong die China heeft. Merkwaardig toch, op welk gebied zou dat kunnen zijn?’

Maar dan lees je: “De dalende lonen in Spanje maken het mogelijk om weer concurrentieel te produceren [in de textielsector]. ‘Tijdens de jaren van de bouwwoede waren de vrouwen in de dorpen niet geïnteresseerd in werk voor 700 of 800 euro per maand’, zegt directeur Daniel Alcazar Barranco. ‘Nu staan de werklozen met de rug tegen de muur. Ze aanvaarden lonen die toen belachelijk laag leken.’” En wat verder: “Spanje is een van de landen in de eurozone die profiteren van een toenemende concurrentiekracht door hervormingen en loonmatigingen. Ook in Griekenland en Portugal wordt de kloof met China smaller. De arbeidskosten per eenheid product daalden vorig jaar in Spanje voor het vierde opeenvolgende jaar. Sinds 2008 is de koopkracht van de gezinnen met 10 procent gedaald, maar de export steeg vorig jaar naar een recordniveau.”

Juicht! De mensen worden in razend tempo armer, maar de bedrijven kunnen meer uitvoeren, en er valt dus meer winst te verdelen onder de aandeelhouders. Worden de arbeiders zelf daar dan beter van? De Standaard meent van wel: “‘Vroeger was het lastig om iemand te vinden voor een contract van minder dan drie maanden. Nu zijn heel veel mensen bereid om voor een paar weken te komen werken’, zegt Lorenzo Rivares van de koepel van arbeidsbemiddelaars. [-] De Spaanse arbeidsmarkt is ook dynamischer geworden door de hervormingen van de regering. Die maken het voor werkgevers makkelijker om mensen te ontslaan, of om lonen te verlagen. Daardoor zijn de arbeidskosten gedaald en is de drempel om mensen aan te werven gedaald.”

Het artikel is overgenomen van persagentschap Bloomberg, maar dat op dezelfde pagina een groot stuk staat onder de kop ‘Economische crisis duwt 200.000 Belgen richting armoede’, maakt het niet minder wrang. Wie wel eens nadenkt over wat vrijwel alle politieke partijen, en het verzamelde hoofeconomendom, en nog wat columnisten voortdurend roepen kon natuurlijk al weten wat zij voorstaan: een lagelonenland met tijdelijke en mini-jobs, en werklozen die met hun rug tegen de muur staan. Maar het blijft aardig dat De Standaard het nog eens kort en bondig beschrijft.

 

Syndicate content