durieux's blog

Criminaliteit en rechtshandhaving 2013

Is Nederland de afgelopen jaren aanzienlijk veiliger geworden? Zo registreerde de politie in 2013 bijna een vijfde minder misdrijven dan in 2007. Vooral vernielingen en geweld komen minder vaak voor. De politie registreerde in 2013 in totaal 318.000 verdachten.  Doordat sommigen van hen van meer dan één misdrijf worden verdacht, komt dit neer op 225.000 unieke personen. Voor beide cijfers  is dit een daling van ongeveer een derde sinds 2007. Ook de in slachtofferenquêtes gerapporteerde criminaliteit nam van 2007 tot 2013 af met een kwart.

Dit alles blijkt uit de jaarlijkse publicatie Criminaliteit en rechtshandhaving. Daarin wordt ook vastgesteld: “Nederland doet mee aan de dalende trend in de geregistreerde criminaliteit in Noord- en West-Europese landen.” Betekent dit dan dat er minder criminaliteit is? Niet noodzakelijk. Bepaalde gedragingen of feiten zijn maar criminaliteit als je het criminaliteit noemt. Dat daar in 2013 minder van geteld wordt dan in 2007, heeft te maken met het feit dat er minder feiten als zodanig gerapporteerd worden door slachtoffers en geregistreerd door de politie. Dat kunnen verschillende verklaringen voor zijn. Het kan zijn dat er inderdaad minder feiten hebben plaatsgevonden die je criminaliteit kan noemen. Het kan ook zijn dat minder wetsovertredingen als criminaliteit geregistreerd en afgehandeld worden. Of nog, dat feiten die in 2007 als criminaliteit werden beschouwd, nu niet meer als zodanig worden gepercipieerd, bijvoorbeeld omdat men wetsovertredingen gedoogt, of men ze normaal is gaan vinden.

Ik gebruik de samenvatting van ‘Criminaliteit en rechtshandhaving 2013’ voor een aantal aanwijzingen in die richting. Zo stelt het rapport dat sinds 2005 de meldings- en aangiftebereidheid door slachtoffers “licht daalt”. Anderzijds, hoewel de politie in 2013 zeventien procent minder misdrijven registreerde dan in 2007, gaat het toch nog om 1,09 miljoen (één miljoen negentig duizend). Bijna twee derde hiervan betrof vermogensmisdrijven. Het aantal geregistreerde gevallen van vernielingen en misdrijven tegen openbare orde en gezag daalde het hardst, met 42%. Het aantal (vuur)wapenmisdrijven nam toe met twintig procent.

Maar ook wat opsporing en handhaving betreft, is er een afname te zien. Er werden in 2013 244.000 misdrijven opgelost, een kwart minder dan in 2007. Het (voorlopige) ophelderingspercentage ligt in 2013 op ruim 22%, iets lager dan de voorgaande jaren. Voor de zaken die bij het Openbaar Ministerie terecht kwamen, werden 114.000 dagvaardingen uitgeschreven; dat is ruim een kwart minder dan in 2007. Het aantal technische sepots nam sinds 2007 toe met 62% tot 24.000 (meestal vanwege onvoldoende bewijs om tot vervolging over te gaan). Het aantal onvoorwaardelijke beleidssepots nam toe met 52% tot 15.000 (in deze zaken is het vastgesteld beleid om “op gronden aan het algemeen belang ontleend” niet te vervolgen). In 2013 zijn er dan ook minder straffen opgelegd. De vrijheidsstraf komt het meest voor (34.000), dan de taakstraf (31.000) en de geldboete (25.000). Gevolg van een en ander is dat de bezetting in het gevangeniswezen daalde tot 10.500 plaatsen en in de justitiële jeugdinrichtingen tot 470.

De vraag blijft dus: waren er in 2013 minder strafbare feiten en gedragingen, of waren het er even veel als in 2007 en werd er gewoon steeds minder gerapporteerd, minder opgespoord, minder vervolgd, minder veroordeeld en gestraft? Misschien doet het er niet toe. ‘Criminaliteit en rechtshandhaving 2013’ stelt vast dat tussen 2005 en 2008 de onveiligheidsgevoelens van Nederlanders afnamen. Sindsdien bleek het een constante dat één op de drie Nederlanders zich wel eens onveilig voelt. Dat is tussen 2007 en 2013 een afname met een kwart. Maar opnieuw: is dit omdat er minder criminaliteit is, of omdat men bepaalde feiten niet meer percipieert als criminaliteit, en men ze dus ook niet meer als zodanig rapporteert en registreert?

 

9999

Zaterdag 12 oktober houdt de Liga voor mensenrechten haar eerste ledendag, in Antwerpen.

Uit de aankondiging: “Maar eerst willen we jullie laten kennismaken met een van onze grote verwezenlijkingen van de voorbije jaren: de documentaire "9999" van Ellen Vermeulen, die met onze samenwerking tot stand kwam. We volgen vijf geïnterneerden in de gevangenis van Merksplas, wachtend op hun vrijlating in het jaar 9999. We verdwijnen samen met hen achter de onverbiddelijke deur. En wachten mee.”

Om 14u30 in De Studio in Antwerpen.

En om alvast in stemming te komen, hieronder een gedicht uit 1966 van Steef Davidson, geschreven in het huis van bewaring in Amsterdam.

 

Voorspelling

"Het onlangs gewijzigde cannabisbeleid en de overwogen verhoging van de strafbedreiging voor de teelt van hennepplanten is evenzeer een ingreep in marktverhoudingen, ten aanzien waarvan de vraag gesteld zou moeten worden, hoe de markt hierop zal reageren. De volgende voorspelling lijkt mij niet te gewaagd. Eerst worden de amateuristische thuistelers, voor wie de strafrechtelijke kosten te hoog worden, uit de markt gedreven. Maar gegeven (a) een bestendige vraag en (b) een prijsverhoging door schaarste zal dit (c) een aantrekkingskracht uitoefenen op meer berekenende, beroepsmatige 'risico-nemers'. Wanneer deze per eenheid meer winst weten te maken, heeft dat weer aanzuigingskracht op nieuwe risico-nemers. De einduitkomst zou dan zeer wel een meer beroepsmatig werkende misdaadmarkt kunnen zijn, met (strafrechtelijk) heel wat minder prettige (misdaad)ondernemers, dan de thans bedrijvige amateurs."

Dit zei Petrus van Duyne, in 1997, bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de empirische aspecten van de strafrechtspleging aan de toenmalige Katholieke Universiteit Brabant, in Tilburg.

Tien jaar geleden

 

Ruim tien jaar oud: ZAK in De Morgen van 28 februari 2003.

Ik herinner mij de context niet, maar

a) ZAK is altijd goed

b) het is niet omdat je in Palestina een volk uitroeit, dat dit later niet gewaardeerd kan worden.

 

 

Cosio d'Arroscia, 28 juli 1957

Cosio d’Arroscia is een boerendorp in Noord-Italië. Zevenvijftig jaar geleden, op 28 juli 1957, vond daar de officiële oprichting plaats van de Internationale situationniste. Een aantal Europese kunstenaars, met wortels in verschillende disciplines en richtingen uit de beeldende kunst, had zich verzameld in de woning van Piero Simondo. Onder hen Guy Debord en Michèle Bernstein, de schilders Ralph Rumney en Pegeen Vail Guggenheim, Asger Jorn, Walter Olmo en nog enkele Italianen. De bedoeling was een nieuwe internationale organisatie op te richten van kunstenaars die zich afkeerden van al de naoorlogse kunstrichtingen, omdat die er niet in slaagden zinvol om te gaan met de razendsnelle transformaties die de hele wereld onderging in de jaren 1950.

Guy Debord presenteerde in Cosio d’Arroscia zijn manifest Rapport sur la construction des situations et sur les conditions de l’organisation et de l’action de la tendance situationniste. Dat het manifest toen niet besproken werd, belette Debord niet om het later “l’expression théorique adoptée à la conférence de fondation de l’Internationale situationniste” te noemen. Typisch. Maar uiteindelijk is het inderdaad een basistekst, met evenveel aandacht voor ‘de constructie van situaties’ als voor de organisatie en acties van de I.S.

Debord zat al een tijdje te broeden op dat thema van de situatie. Toen hij in 1952 werkte aan zijn film Hurlements en faveur de Sade, schreef hij ook al een theoretische tekst die leidde tot de conclusie: “Les arts futurs seront des bouleversements de situations, ou rien”. Weg met de esthetiek! Kunst hoorde zich te richten op onderzoek naar vormen van directe actie in het dagelijks leven en op situaties die de mogelijkheid bieden om het leven als geheel te omvatten. Allereerst moesten kunstenaars de wereld veranderen; alle historische avant-gardes hadden daarin gefaald: futurisme, dadaïsme, surrealisme, lettrisme, … zelfs Cobra: allemaal verworden tot esthetiek en ingekapseld in de moderne conditionering door het ‘spektakel’.

Het spektakel en de spektakelmaatschappij zullen later centrale begrippen worden in het werk van Debord. Van de ‘constructie van situaties’ in de realiteit is weinig geweten of gedocumenteerd, maar de sociale en politieke analyses die Debord maakte voor zijn Internationale situationniste zijn nog steeds een bron van inspiratie voor hen die een alternatief willen voor de hedendaagse spektakelmaatschappij. Op de tentoonstelling in Bozar dit voorjaar, No Country for Young Men – Contemporary Greek Art in Times of Crisis was overigens nog werk te zien van Nicolas Kozakis, met een recente tekst van Debord’s I.S.-kompaan Raoul Vaneigem.

‘Decentraal maatwerk’

De Nederlandse Eerste Kamer heeft vorige week de herziene Wet maatschappelijke ondersteuning goedgekeurd. Daarmee kan die volgend jaar van kracht worden onder de naam Wmo 2015. Op de speciale ‘transitiewebsite’ wordt de wet zo toegelicht: “Ouderen en mensen met een beperking krijgen straks via de Wmo 2015 passende ondersteuning (begeleiding, dagbesteding en huishoudelijke hulp) die ze in staat stelt om thuis te blijven wonen. Gemeente en cliënt gaan gezamenlijk de ondersteuningsbehoefte en oplossingen zorgvuldig bespreken. De eigen mogelijkheden en behoeftes van de cliënt en zijn mantelzorger zijn hierbij het uitgangspunt. Indien de burger het niet zelf of niet binnen de vertrouwde omgeving kan oplossen, moet de gemeente passende ondersteuning bieden.”

De gemeenten krijgen dus de regie van een belangrijk deel van de zorg voor kwetsbare groepen, maar die bevoegdheidsoverdracht vanuit de centrale overheid gaat wel gepaard met forse bezuinigingen. (Dat is niets nieuws: in de neoliberale benadering van de overheid is subsidiariteit een welgekomen theorie – zie ook http://www.durieux.eu/content/subsidiarity-anarchism-and-governance-complexity.) Het uitgangspunt wordt nu dat iemand slechts aanspraak kan maken op ondersteuning door de gemeente, wanneer hij of zij zichzelf niet kan redden of daarvoor geen beroep kan doen op partner, familie, huisgenoten, mantelzorg of anderen uit het sociale netwerk. Met andere woorden, de burger heeft nu geen afdwingbare rechten meer op ondersteuning, maar de gemeentelijke overheid heeft in extreme gevallen nog wel een zorgplicht. Het bepalen of die zorgplicht in werking treedt, kan volgens de ideologen van de Wmo gewoon plaatsvinden in een goed gesprek aan de keukentafel. De burger en de overheid zitten dan bij elkaar om in overleg te inventariseren wat de mogelijkheden zijn om zich op eigen kracht te redden en een inventaris op te maken van iedereen in het netwerk van de betrokkene, die daar een steentje kan toe bijdragen. Zie je het al voor je? Net alsof er twee gelijkwaardige gesprekspartners  aan de keukentafel zitten. Toevallig is de ene wel vragende partij, en beschikt de andere over de hulpmiddelen. Dat betekent dus ook dat het voor de vrager er op aan komt ‘zielig’ over te komen, en voor de gemeente om de ondersteuning zoveel mogelijk bij anderen te leggen.

Waar het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) het bijzonder moeilijk mee heeft is de verregaande aantasting van de privacy, niet alleen van de hulpvrager, maar ook van de mensen in diens netwerk. De hulpvrager wordt beoordeeld op zijn of haar persoonlijkheid, fysieke capaciteiten, financiële situatie, daginvulling, geestelijke en lichamelijke gezondheid. Maar ook de mensen uit het netwerk van de betrokkene, die in principe niets met de aanvraag zelf te maken hebben, worden gescreend; anders kan de gemeente immers niet vaststellen of zij voor de gevraagde ondersteuning kunnen zorgen.

Kortom, iedereen betaalt belastingen aan de overheid, maar als het erop aan komt, moet men zelf zijn boontjes maar doppen. Wie dat niet kan, moet in een ‘keukentafelgesprek’ niet alleen zichzelf, maar ook zijn vrienden, kennissen en contacten blootgeven. Het NJCM vraagt zich al voorzichtig af of deze gang van zaken wel zal passen binnen het recht op privacy en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM.

 

Michel Foucault 1926-1984

Op 25 juni was het dertig jaar geleden dat Michel Foucault overleed. Ik kwam pas in 1980 in contact met zijn werk (ik was vanuit mijn studie vanaf Hegel en Marx bij Leo Apostel terecht gekomen, toch heel wat anders), maar vanaf dan heeft Foucault in zeer sterke mate mijn manier om in de wereld te staan bepaald.

Frankrijk eert zijn filosofen, wordt wel eens beweerd. En hoe! Het onderstaande eerbetoon haalde ik van de website ventscontraires.net.

 

Foucault n’est pas mort; son génie reste parmi nous.

Vaagtaal

www.vaagtaal.nl is een uiterst leuke website, die zich al geruime tijd richt op het ontluisteren en doorprikken van vaagtaal. Waar gaat het om?

“Vaagtaal bestaat uit woorden en uitdrukkingen die onduidelijk, dubbelzinnig, misleidend, overbodig of storend zijn. Vaagtaal is taal die verleidt, misleidt, verwart en voor ergernis zorgt:

  • door vaagtaal moeten medewerkers tegenwoordig proactief zijn en in het bezit van krachtige kerncompetenties.
  • door vaagtaal is je buurvrouw letterlijk doodgereden, zelfs als zij nog springlevend voor je staat.
  • door vaagtaal presenteren ambtenaren schaamteloos hun beleidsbeleid dat er voor moet zorgen dat het beleid ten aanzien van beleidsresistente burgers handjes en voetjes krijgt.
  • door vaagtaal heten criminele jongeren tegenwoordig kansjongeren die in kanswijken wonen, want kansen zijn altijd goed.

Je ziet het: vaagtaal is overal. Dat is logisch, want vaagtaal is uiterst besmettelijk. Het is namelijk een LOA, een door Lezen en luisteren Overdraagbare Aandoening.”

Ik realiseer me dat ‘ontluisteren en doorprikken’ gevaarlijk dicht in de buurt van vaagtaal komt. Omdat ik niet de enige ben die het risico loopt op besmetting, heeft de redactie een gratis e-boek samengesteld: negen slappe excuses voor vaagtaal. Je kan het hier downloaden. Hilarisch, maar zeer herkenbaar.

 

Droit anarchiste

Est-ce qu’il y a une contradiction entre anarchisme et droit? Non, dit Thom Holterman dans son nouveau bouquin, l’anarchisme n’est pas a-nomie (absence de règles), mais auto-nomie (les gens définissent eux-mêmes les règles qui vont régir leurs relations). Il n’y a qu’un antagonisme entre anarchisme et ‘droit seigneurial’, c’est-à-dire, le droit qui est constitué dans une structure verticale de processus décisionnel et qui est imposé avec une force contraignante sur ceux qui se trouvent en dehors de cette structure (13). C’est pourquoi il a nommé son essai L’anarchisme, c’est réglé ! Un exposé anarchiste sur le droit. En effet, le droit renvoie, entre autres, à ce qui est ‘réglé’ ou ‘entendu’, et dans ce sens, aussi les anarchistes ont besoin de s’entendre ou de régler des affaires, et de pouvoir compter sur le respect pour ce qui a été entendu ou réglé. Et pour cela, on n’a pas nécessairement besoin d’un droit étatique. Même dans notre société actuelle, il y plein de systèmes contraignants de règles, qui ne sont pas des lois dans le sens stricte, mais qui sont explicités et acceptés par les gens concernées. C’est ce qu’on appelle le pluralisme du droit.

Holterman élabore son ‘exposé anarchiste sur le droit’ dans un prologue et huit petits chapitres. Dès le début, l’auteur explicite son point de vue – auquel il va d’ailleurs retourner maintes fois dans le reste du texte : l’anarchisme veut « détrôner la vieille situation et, dans le même temps, créer une situation neuve » (5). Cela est primordial : l’anarchisme n’est pas une théorie pour un futur idéal et lointain, mais elle est plutôt une source d’inspiration et un ensemble de pratiques  actuelles pour ‘l’autolibération’ d’hommes, de femmes, et de mouvements d’émancipation et pour des réformes de la société tout en se dispensant de l’état.

Ainsi, aussi les anarchistes peuvent régler leurs affaires en suivant un processus décisionnel. Et là, il y a toutes sortes de modes de décision : par unanimité, par majorité simple ou qualifiée, ou peut-être encore dans une autre modalité. Crucial est que la décision soit prise, non pas dans une structure seigneuriale, mais « entre égaux », et que « ce sont donc seulement ceux qui ont pris la décision qui s’engagent, ainsi que ceux qui s’engageront plus tard et volontairement. » (11) Holterman élabore la distinction avec le système parlementaire que l’on connaît tous, et cela le mène à ce point de départ pour toute stratégie anarchiste : il faut organiser la société en faisant appel au côté sympathique et agréable des gens, et non pas à leurs côtés antipathique et affreux (17). Ah oui, c’est beau ça, mais le moindre qu’on puisse dire est qu’alors on soit vraiment parti pour un travail de longue haleine. D’ailleurs, même dans une société où il n’y aurait que des gens sympas et de bonne volonté, les conflits ne seront pas exclus. L’auteur se tournera vers ce problème plus tard.

Dans les chapitres sur le pluralisme du droit, Holterman fait d’abord référence  aux recherches anthropologiques classiques (Malinowski, Tamanaha), qui ont l’inconvénient qu’elles traitent de petites sociétés pré-industrialisées et peu complexes. Mais aujourd’hui nous « avons affaire à une société complexe, et nous sommes entourés par l’industrialisation et le pouvoir technique et numérique. Notre société est inconcevable sans eux. Cependant, dans le cadre d’un changement de paradigme, nous posons une autre priorité qui soustrait la relation production/consommation à une organisation contraignante, seule connue jusqu’à maintenant. Néanmoins, nous comprenons qu’il reste un grand nombre de choses à « régler ». Ainsi, nous devons bien examiner cette problématique, parce que, même dans la littérature anarchiste, elle y a à peine sa place. » (40)

Pour pouvoir élaborer ce qui pourrait être un ‘droit anarchiste’, Holterman renvoie d’abord à l’ancien idéal d’un réseau ou d’une trame d’organisations fonctionnelles et territoriales pour installer l’interdépendance sur les terrains socio-économique et écologique (42). Les normes sociales qui règlent les relations institutionnelles et les comportements humains dans ce contexte sont formées en dehors d’une volonté de l’état. Ainsi s’établit un droit ‘autonome’ comme contrepartie au droit ‘hétéronome’, imposé par une autorité extérieure. Un exemple : le droit non hiérarchique au sein du réseau Indymedia (49). Mais il y en a d’autres bien sûr. Le bien connu Workshop in Political Theory and Policy Analysis at Indiana University, dirigé par la regrettée Elinor Ostrom, a décrit comment dans divers contextes territoriaux des gens, des groupes et des institutions  s’organisent, indépendamment de l’état et du ‘marché’, afin d’administrer des ressources, des systèmes alimentaires ou d’autres ‘biens communs’ (comme p.e. dans le domaine technologique, le open source software). Et Holterman d’ajouter : « … les contacts sociaux entre les gens produisent un ‘comportement guidé par des règles’ (les contacts sociaux comme une des sources du droit). Cela constitue une forme de droit non-écrit. Si nous comprenons le ‘droit’ comme une collection de règles relatives au ‘pouvoir’ (permettre) et au ‘devoir’ de gens vivant ensemble, alors la communauté est le fondement des règles du droit. » (51)

Pourtant, bien qu’il y ait des expérimentations et des expériences à petite échelle, nous sommes loin d’un monde ou d’une société libertaire. Le concept d’un ‘droit anarchiste’ a donc en ce moment surtout un ‘potentiel critique’ (53). « Ne considérons donc pas l’anarchisme comme une doctrine achevée. C’est plutôt une ‘source’, (…), d’où l’on peut tirer des idées. Elles sont faites pour dessiner la liberté dans notre société actuelle et pour abreuver des hommes, des femmes et des mouvements d’émancipation avec une ‘volonté d’autolibération’. » (59)

Dans cet essai, Holterman a essayé d’imbriquer une certaine conception du droit avec des perspectives libertaires et de susciter un droit anarchiste (60). Il faut dire qu’il a réussi, bien qu’il ait suscité aussi beaucoup de questions et de problèmes auxquels les anarchistes contemporains sont obligés de formuler des réponses, théoriques et pratiques. Je n’en cite que quelques uns.

Le sens de l’autogestion et des économies parallèles sociales et libertaires sous l’hégémonie néolibérale : ailleurs j’ai décrit comment ces ‘alternatives’ font partie intégrante des systèmes de gouvernance néolibérale. De même pour la confiance dans des zones autonomes temporaires (9). Même Hakim Bey, dans la préface de la deuxième édition (2003) de The Temporary Autonomous Zone, exprime ses doutes. « T.A.Z. feels to me very much a book of the 80s, a strangely romantic and more erotic era than the 90s or the nameless decade we now inhabit. Looking back, I’m amazed at the extent of its anti-pessimism. The globe was undergoing rapid change – the so-called End of History – even as the book appeared ; but T.A.Z. still viewed the world under the sign of a dialectic (…), the tweedledum/tweedledee clash of Capitalism vs. Stalinism. » Mais aujourd’hui, cette dialectique a implosé, et ce qui l’a remplacée est la mondialisation  néoliberale, ou Empire (Hardt et Negri, 2001).

Ce qui mène à la question stratégique : comment élaborer un (ou plusieurs) contre-pouvoir ? Bâtir des alternatives ‘d’en bas’ ? Subvertir le discours dominant ? ‘Saisir le pouvoir’ ? Traditionnellement les libertaires rejettent le système de démocratie représentative. Mais comment dépasser les limites de la démocratie directe ? Aucune réflexion sur un droit anarchiste, soit en tant qu’expérimentation, soit comme potentiel critique, ne pourra méconnaître ce contexte et ces questions fondamentales.

Thom Holterman, L’anarchisme, c’est réglé ! Un exposé anarchiste sur le droit. Atelier de création libertaire, 2013, 71 p.

 

Links - rechts

Er is vrij grote overeenstemming dat het politieke onderscheid tussen ‘links’ en ‘rechts’ allang niet meer kan gebaseerd worden op iets als klassentegenstellingen. Zo iets als: links = de arbeidersklasse; rechts = het kapitaal (de bezitters van de productiemiddelen). Niet alleen zijn die socio-economische begrippen steeds waziger geworden, ook de gelijkstelling met links of rechts is allang niet meer evident. De ideologische hegemonie van het neoliberalisme biedt eigenlijk geen ruimte voor zo’n tegenstelling.

Enkele jaren geleden, nog ten tijde van Berlusconi, probeerde Rossana Rossanda toch een aanzet te geven voor een hedendaagse invulling van ‘links’ en ‘rechts’. Daarvoor greep zij wel terug naar de periode van de Franse revolutie van 1789, exact de context waarin de politieke begrippen links en rechts hun oorsprong vinden.

Als ‘links’ in de negentiende en de twintigste eeuw een betekenis had, dan was het juist in relatie tot Liberté, Egalité, Fraternité. ‘Vrijheid’ betekende democratie, maar is nu verworden tot individualisme; en voor zover er nog sprake is van een deel-uitmaken-van, wordt de voorkeur gegeven aan contingente constructies als religie, natie of etnische afkomst. Gelijkheid van rechten is vervangen door een ideologie die van het recht van de sterkste en van de aanbidding van de winnaar de motor van maatschappij maakt. En broederlijkheid in de zin van solidariteit onder alle mensen is vervangen door angst voor complexiteit en haat tegen  diversiteit.

In die zin is er voor Rossana Rossanda met de rechtse hegemonie van vandaag eerder sprake van een antropologische revolutie, dan van een politieke. De politieke crisis van links is daar een gevolg van. Politiek links heeft bijgevolg alleen zin als het er naar streeft de neoliberale hegemonie te vernietigen, in plaats van er een ‘sociaal’ gezicht aan te geven.

Syndicate content