En plots stuit ik op deze foto van Hugo Correia uit 2012:
Persfotografe Patricia de Melo Moreira wordt aangevallen door een politieman tijdens een demonstratie in Lissabon (zie hierover The Guardian).
Als ik dit soort beelden zie, vraag ik mij vaak af: wat bezielt zo'n politieman? Wat bezielt iemand om in te slaan op een ongewapend persoon? De Melo is duidelijk niet gewapend; zij heeft zelfs geen helm op - gewoon een persfotografe die haar werk probeert te doen.
Ineens moest ik denken aan de beruchte sneer van Pier Paolo Pasolini aan de studenten die op 1 maart 1968 demonstreerden in Rome en door de politie werden aangevallen:
Quando ieri a Valle Giulia avete fatto a botte
coi poliziotti,
io simpatizzavo coi poliziotti.
Perché i poliziotti sono figli di poveri.
"Toen gisteren op Valle Giulia jullie op de vuist zijn gegaan
met de politieagenten,
sympathiseerde ik met de politieagenten.
Omdat de politieagenten armeluiskinderen zijn."
De passage plaatste links Italië voor een raadsel. In een conflict tussen studenten die de gevestigde orde aanvielen en de politie, koos Pasolini de kant van de politie, omdat die bestond uit proletariërs?
Bij nader toezien is het natuurlijk iets gecompliceerder. Om te beginnen sympathiseert Pasolini niet met de politie, maar met de politieagenten. Bovendien is de 'uitspraak' slechts een kort fragment uit het gedicht 'Il PCI ai giovani' ('De Communistische partij aan de jongeren'), waarin hij zich rechtstreeks tot de “lieve jongens en meisjes” richt. De tekst dateert van 16 juni 1968, en begint heel expliciet met een verwijzing naar de confrontatie op Valle Giulia. Pasolini beschrijft kort hoe de demonstrerende studenten op sympathie kunnen rekenen in de media (het is volop Mei '68), maar niet bij hem. Voor hem zijn het slechts fils à papa, rijkeluiskinderen die voorbereid worden om de rol van hun ouders in de klassenmaatschappij over te nemen. "Ik haat jullie zoals ik jullie papa's haat."
De politieagenten daarentegen komen uit de onderklasse, stedelijk of plattelands, en Pasolini kent die zelf maar al te goed. Hij kent de manier waarop zij kinderen en jongens geweest zijn, met een vader die zelf kind gebleven is omdat hij door de miserie waaruit hij zijn gezin niet kon halen, zelf geen gezag had. Duizend lire een schat, de moeder zwak als een vogeltje door een of andere ziekte, de talloze broertjes en zusjes, het souterrain boven de beerput, het appartement in de woonblokken, enz. enz.
En dan, kijk hoe ze aangekleed zijn: als paljassen. En het ergst van al, de psychologische staat waartoe zij gereduceerd zijn (en dat voor een schamele veertigduizend lire per maand):
senza più sorriso,
senza più amicizia col mondo,
separati,
esclusi (in un tipo d’esclusione che non ha uguali);
umiliati dalla perdita della qualità di uomini
per quella di poliziotti (l’essere odiati fa odiare).
"geen glimlach meer,
geen vriendschap meer met de wereld,
afscheiden,
uitgesloten (in een soort uitsluiting die geen gelijke heeft)
vernederd door het verlies van de hoedanigheid van mensen
voor die van politieagenten (gehaat zijn doet haten)."
En hij gaat door dat, uiteraard, hij ook tegen de politie is, maar “pak dan de magistratuur aan, eerder dan die politiemensen van jullie leeftijd”. Op Valle Giulia vond een stuk klassenstrijd plaats, en de studenten, hoewel zij gelijk hadden, waren de rijken, terwijl de politieagenten, die aan de kant van het ongelijk stonden, de armen waren. Bella vittoria, dunque.
Pasolini stelt zich voor hoe, net zoals de studenten de universiteit bezetten, jonge arbeiders hun fabriek zouden bezetten. Die zouden niet hoeven rekenen op de sympathie van Corriere della Sera, la Stampa, Newsweek of Le monde, en de politie zou zich in de fabriek zeker niet beperken tot het incasseren van wat klappen. Maar vooral, “hoe zou een jonge arbeider kunnen besluiten een fabriek te bezetten, zonder binnen de drie dagen van honger om te komen?” … “Dus ga jullie universiteit maar bezetten, maar geef ook de helft van wat jullie ouders voor jullie betalen aan de jonge arbeiders, zodat die, samen met jullie, ook hun fabriek kunnen bezetten.”
En toch: begrip of niet voor de mogelijke klassenverhoudingen in de demonstratie; wat bezielt zo'n figuur om ongewapende mensen aan te vallen, terwijl hij wel een wapen heeft? En al zou het klassenstrijd zijn tegen studenten (of in dit geval de fotografe) die een makkelijk leven leiden, en die (binnenkort) deel uitmaken van de heersende klasse, is dat een voldoende grond om sympathie te hebben voor een pauper, die anderen neerslaat om de orde te verdedigen die hem arm maakt en houdt?